Als maar eens...
Wat zou dat een mooie tijd wezen, wat zou de wereld er dan heerlijk gaan uitzien, als maar eens de toekomststaat was gevestigd, als maar eens de ware vrienden des volks zouden leiden en besturen in plaats van de egoïstische tyrannen, die de proletariërs uitzuigen en verdrukken.
Hij was zelfs al gewoon geworden, te denken in de taal, die hij op volksvergaderingen en meetings hoorde. Want als spoorwegconducteur had hij meer dan vele anderen gelegenheid, het gehoorde in zijn geest nog eens te kneden en te kauwen en zich geheel eigen te maken.
Zoo zat hij ook nu in den rollenden wagen, die brommend tikte over de rails, zoo zat hij te staren naar de telegraafdraden, die op en neer golfden van af en tot aan de voorbijflikkerende palen. En in het eentonig gedreun hoorde hij stemmen, hooge holle woorden van volksredenaars, de proletariërs opwekkend om het juk af te schudden, door de kapitalistische maatschappij op hen gelegd...
Ja, 't was een slavenjuk, nu weer die bepaling van dat rooken; hij haalde een blad bedrukt papier uit den zak, waarop hij ging zitten turen. Toen stak hij het nijdig weer weg: 't is mooi, als een reiziger in een niet-rook-coupé zit te rooken, moet proces-verbaal worden opgemaakt na een waarschuwing, en als je geen procesverbaal opmaakt, dan krijgt de conducteur boete.
In de derde klas, dat was zoo erg niet, daar doen de menschen nog al wat de conducteur zegt, maar de deftige heeren in de eerste, en vooral de half-deftige heeren, die in de tweede zitten, als ze geld op zak hebben, wat je die ook zegt van niet rooken, ze lachen je uit. Nu, proces-verbaal daar komt gewoonlijk niets van, en dan hoeft maar zoo'n boerenchef een wolkje rook te zien, en je bent beboet.
Knerpend en klemmend kraakte de rem tegen de wentelende wielen - nog even reed de trein zachtjes door, toen stond hij stil onder de groote overkapping.
‘Utrecht, Den Haag en Rotterdam overstappen’; plichtmatig-nijdig deed onze vriend zijn voorgeschreven roep. Velen stapten uit, haastig wegrennend of uitkijkend naar handen-uitstekende familie; anderen zochten een coupé, waar niet veel menschen inzaten, loopend van coupé tot coupé. ‘Tweede klas, mijnheer?’ - ‘Ja, hou je maar kalm, ik kan 't zelf wel vinden.’
De dikke heer met zwarte snor en sik stapt in een coupé-niet-rooken, gaat zitten en doet een flinken trek aan zijn sigaar.
‘Mijnheer, als ik u mag verzoeken, hier is het niet-rooken.’
‘Zoo, dat kan wel,’ klonk 't nijdig terug en een rij witte tanden grijnslachte minachtend tegen den man, die zijn plicht deed.
De conducteur liep brommend door, keerde na een minuut terug en zei afgemeten, met ingehouden drift: ‘Mijnheer, ik verzoek u, hier niet te rooken.’
‘En ik verzoek jou, je mond te houden.’
Een paar seconden keken twee paar oogen elkaar vijandig aan; toen nam de reiziger zijn sigaar uit den mond en de conducteur, tevreden, dat hij zichzelf gerust kon stellen met dit gedeeltelijk succes, liep door. Hij hielp een oude dame bij de blijkbaar zeer lastige keuze uit twee damescoupé's eerste, hij maakte een aparten coupé open voor een heer, wiens vriendelijkheid en sigaren hem bekend waren, en was zijn lastigen rooker al haast vergeten, toen plotseling een nijdige stem achter hem klonk:
‘Waarom waarschuw je dien zwarten heer niet, dat hij daar niet rooken mag. Aanstonds krijg je boete.’
Toen hij voor de derde maal zijn plicht vervulde, ontving hij een grooten vloek tot antwoord, maar de reiziger gooide toch nijdig zijn sigaar weg.
***
In den bagagewagen was spoedig een druk gesprek tusschen de beide conducteurs, toen de trein het station was uitgestoomd en de helling beklom naar de brug over het kanaal, waarover hij spoedig heenrammelde.
‘Die lammelingen zouden je liever boete bezorgen, dan in een rookcoupé gaan zitten,’ was 't refrein van de klacht.
En 't antwoord was: ‘Ja, ik heb 't je altijd wel gezeid, het wordt niet beter voor we die kapitalisten klein hebben. En dat kan gauw genoeg gebeuren, als we ons allemaal aaneensluiten; toe kerel, word nou lid van de S.D.A.P. Weet je wat, kom vanavond nou eens op onze vergadering, daar zul je wat hooren en dan sluit je je aan en doe je mee aan de vrijmaking van het proletariaat.’
Hij had er wel ooren naar. Al lang was hij 't van plan geweest, wanneer hij onder den indruk of liever de opwinding was gekomen van een socialistische vergadering, maar telkens was er iets, dat hem terughield: of het de verstandige woorden van zijn vrouw waren, die hem vroeg, of de socialisten ook wel eens iets voor de armen deden zooals de geestelijken, dan wel of het uit zijn kennis van vele socialistische personen voortkwam, die hem niet de menschen leken, geschikt om een nieuwe en betere maatschappij te vormen, hij wist het niet. Maar nu was zijn besluit genomen, hij ging vanavond naar de vergadering, waar partijgenoot A. zou spreken, en dan gaf hij zich op.
***
Hij vond het laf van zichzelf, dat hij het niet aan zijn vrouw had durven zeggen, wat hij van plan was te doen. Zou