Bij de Platen.
Een ontmoeting. -
‘Dag, mijnheer pastoor!’ roepen al de heldere keeltjes te gelijk en het is een wedstrijd onder 't lieve volkje, wie den eerwaardigen kindervriend het eerst een hand geven en een paar beleefde blije woordjes met hem babbelen zal. Voor den priester is de ontmoeting een bijna dagelijksch feest: hij noemt zijn kleintjes allen bij hun voornaam, hij weet, wie de knapste, wie de ondeugendste, wie de grappigste is; zij vertellen hem alles, voor hem hebben zij geen geheim, zij zien hem zoo graag in zijn eenvoudig, vaderlijk gelaat met die oogen zonnig en blij als van kinderen. O! als hij er een even apart nam om een goedmoedig bestraffend woord te spreken, zoo het noodig was, - ze zou opbiechten, zoo eerlijk en oprecht, alsof ze in den biechtstoel zat. 't Is of de kinderen zich bewust zijn, dat, zóó als mijnheer pastoor hen doet, de Goddelijke Kindervriend de kleinen moet hebben aangezien, zóó zacht en liefdevol, toen Hij tot de leerlingen zei: ‘Laat de kleinen tot Mij komen.’