Bij de Platen.
Allerheiligen. -
Ge hebt nog niet op den naam van den schilder gelet, of op het eerste gezicht verplaatst gij u, bij de treffende voorstelling van dit kerkhof-bezoek, naar Frankrijk, met zijn - hoezeer vaak ontaarde - in den grond zeer vrome gebruiken op den feestdag van Allerheiligen, de eerste vespers van Allerzielen. De schilder wil uwe aandacht niet vragen voor den wansmaak en het rouwvertoon, op dezen dag de gewijde rust op menig Fransch kerkhof schendend, hij laat u den schoonen kant zien van het oude Fransche gebruik, hij toont u, hoe treffend schoon de echte vromen dien namiddag aan de beoefening van goede werken wijden tot intentie hunner dierbare overledenen.
Wat een aangrijpend schouwspel! Op het pad naar het kerkhof zit een arme blinde, zelf een levend beeld des doods, - 't is of de schilder dat heeft willen uitdrukken, door hem zóó in 't somber donker te houden, - die hard-op biddend de kralen van den rozenkrans door de magere vingers laat gaan, en na elk tientje klinkt het met een verheffing van zijn bevende stem: ‘Heer, geef hun de eeuwige rust!’ Zichtbaar aangedaan nadert hem de vrome familie, de kleine meid mag een aalmoes geven en zij doet het met een zekeren schroom en eerbied voor den blinden grijsaard.
Wij denken hier aan een schoon gezegde van Dr. Schaepman, z.g.
In het opstel ‘Moeder en zoon’ prijst hij de edele moeder van den Franschen dichter Lamartine, omdat zij haar kinderen leerde den armen een gebed te vragen voor een aalmoes. Zoo leerde zij hun - zegt Dr. Schaepman ongeveer - dat er iets was, wat de arme in zijn ellende geven kon aan den rijke in zijn overvloed.
Dezelfde lof komt de famiiie van het meisje toe op onze plaat.