deeld, dat het dorp el-Azariyéh, nu voor ons liggend, wel gewoonlijk wordt aangezien als de plaats waar eertijds Bethanië lag, maar dat door latere onderzoekingen gebleken was, zooals de Dominicaan Zanecchia getuigt, waarom Bethanië met het huis van Simon, den melaatsche, en met Lazarus' graf, noodzakelijk een weinig hooger, op de oostelijke helling van den Olijfberg, moet gelegen hebben. De gedachte, dat toch in deze omgeving en in deze onmiddellijke nabijheid het dorpje lag, waar Jesus, vooral in de laatste dagen van Zijn sterfelijk leven, telkens overnachten wilde, en waar dat groote wonder: de verrijzenis van Lazarus, voorviel, is alleen reeds genoeg om aan den vromen pelgrim een genot te geven
waarin heel zijn ziele deelt. Om dat genot te smaken is het niet noodig, dat hij het gat in den grond ziet, waarvan men zegt, dat daar eenmaal Lazarus begraven lag.
DE HERBERG KHAN-HADROUR,
gebouwd op den heuvel ‘van den barmhartigen Samaritaan’, lang den weg naar Jericho.
Laat ik u nog even de gebeurtenis van Lazarus' verrijzenis vertellen. 't Is altijd een lust ze te herdenken, hetzij men hoorder of verteller is.
In een der laatste weken voor Christus' dood verbleef Hij in Perea. Aan de oostzijde van het H. Land lag deze streek. Daar werd Hem uit naam van Martha en Maria geboodschapt, dat hun broeder, Lazarus, ziek was, op deze wijze: ‘Heer, zie, dien Gij liefhebt is krank.’
Toch bleef Hij nog twee dagen op de plaats, waar Hij was, en na deze dagen zei Hij tot Zijne leerlingen: ‘Lazarus is dood. Doch laat ons tot hem gaan.’
Na twee dagreizen naderde Hij Bethanië, waar Lazarus reeds vier dagen geleden begraven was in den avond van zijn dood, zooals te doen in die heete landen gebruikelijk is.
't Was het midden van den rouwtijd. Vele Joden uit Jerusalem, van wie enkelen geen vrienden van Christus waren, hadden de twee zusters opgezocht om haar te troosten. Zoodra had men niet Martha bericht, dat de Meester naderde, of zij gaat in weerwil harer droefheid Hem te gemoet, terwijl Maria in huis achterbleef.
Zoodra zij Christus zag, riep zij uit: ‘Heer, waart Gij hier geweest, mijn broeder zou niet gestorven zijn; maar ook nu weet ik, dat al wat Gij van God zult vragen, God het U geven zal.’
Christus geeft haar antwoord met een belofte, die al haar. verwachtingen verre overtreft en haar geloof van streek maakt:
‘Uw broeder zal verrijzen.’
‘Ik weet,’ zei Martha, ‘dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis in den jongsten dag.’
Velen in Israël en vooral de partijgenooten der Farizeeën geloofden, dat de Godvreezende Joden zouden verrijzen, wanneer het Rijk van den Messias begon.
Martha zag in de belofte van Christus slechts een toespeling op dit geloof, en men zou zeggen, dat zij niet meer durfde hopen.
Om haar moed in te spreken, trekt Christus haren geest op tot Hem; - ‘Ik ben de verrijzenis en het leven,’ zei Hij, ‘die in Mij gelooft, al is hij ook gestorven, zal leven, en een elk die leeft en in Mij gelooft zal niet sterven in eeuwigheid.’
Tegen het schrikwekkende geheim des grafs ook is er geen bemoedigender woord dan dit. Onze Meester is sterker dan de dood, Zijn naam is Verrijzenis en Leven. Het is het beginsel en de kracht onzer onsterfelijkheid.
‘Gelooft gij dit?’ vroeg Christus aan Martha.
‘Ja, Heer, ik geloof, dat Gij de Christus zijt, de Zoon van den levenden God, Die in deze wereld moest komen.’
Het geloof van Martha is nu volmaakt.
Terwijl Christus op diezelfde plaats bleef aan het begin van het dorp, ging Martha tot haar zuster Maria en zei in stilte tot haar: ‘De Meester is daar en roept u.’
Oogenblikkelijk stond zij op om tot Hem te gaan.
De Joden, die met haar in huis waren, volgden haar, zoodra zij haar zagen opstaan en uitgaan, in de vaste meening, dat zij naar het graf ging om daar te weenen.
Toen Maria kwam waar Christus was, viel zij aan zijne voeten neder en riep evenals haar zuster uit: ‘Heer, waart Gij hier geweest, mijn broeder zou niet gestorven zijn.’
Door droefheid overstelpt, kon zij geen woord meer zeggen.
Bij het zien van Maria's tranen, in de tegenwoordigheid der Joden, die haar al weenend gevolgd waren, kon men zien, dat ook Christus ontroerd was.
‘Waar hebt gij hem gelegd?’ vroeg Hij, en men antwoordde: ‘Heer, kom en zie.’
En Christus weende.
‘Ziet, hoe lief Hij hem had,’ zeiden de Joden. Eenigen echter, zeker niet de vrienden van Christus, konden een afkeurend woord niet weerhouden en zeiden: ‘Kon Hij, Die de oogen van den blindgeborene heeft geopend, niet maken, dat deze niet stierf?’
Toen Christus bij het graf kwam, dat in den rotsgrond was en waarover een steen lag in horizontale lijn, was Christus nogmaals ontroerd.
‘Neemt den steen weg,’ zei Hij.
Martha schrikte en riep uit: ‘Heer! hij riekt al, want reeds vóór vier dagen is hij begraven.’
Christus stelde haar gerust.
‘Heb Ik u niet gezegd, dat, zoo gij gelooft, gij Gods heerlijkheid zien zult?’
Zij namen dan den steen weg. Christus sloeg Zijn oogen ten hemel en zeide:
‘Vader! ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar om het volk, dat hieromheen staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij gelooven zouden, dat Gij Mij gezonden hebt.’
Alle menschelijke droefheid maakte Hij in zijn oneindig medelijden tot de Zijne. Nu is de vriend om den vriend bedroefd.
Na dit gebed riep Hij hardop: ‘Lazarus, kom uit!’ En de doode kwam terstond uit, handen en voeten met grafdoeken omzwachteld en met een zweetdoek om het gelaat.
‘Maak hem los,’ zeide Christus, ‘en laat hem gaan.’
Wij begrijpen, dat na dit wonder, waarbij zoovele eerbiedwaardige getuigen waren, in de onmiddellijke nabijheid der groote stad, het Sanhedrin bijeenkwam om te besluiten tot Christus' dood; want zij voelden, dat het volk bij het zien van dergelijke wonderen aan hunnen invloed ontsnappen zou.
Wij hadden bijna een uur lang te paard gezeten, toen wij in de laagte, bij een kromming van den weg den met een spitsboog overwelfden put zagen, die de fontein der Apostelen genoemd wordt.
Tusschen Jericho en Jerusalem is slechts één plaats waar drinkwater is, en die plaats is deze. 't Is dus zeker, dat de Zaligmaker met Zijne Apostelen, meermalen dezen weg afleggende, ook meermalen gerust heeft bij dezen put, zooals de reizigers nog plegen te doen tot dezen tijd. Bij alle verandering is hier in het H. Land nog zoo weinig veranderd.
Deze weg van Jerusalem naar Jericho is echter wel veranderd; want sedert 1894 is deze weg een breede, goed berijdbare weg geworden, gelijk aan de wegen, die men b.v. in Zwitserland zien kan. Men kan dus van Jerusalem naar Jericho per rijtuig komen, gelijk men van Jerusalem naar Hebron en naar Jaffa komen kan.
Hier zijn wij ook midden in het hooge bergland, dat Jerusalem van Jericho scheidt en tot de woestijn van Judea behoort.
Reeds van Bethanië af overziet men deze geheele woestenij van grijze bergen, blauwachtige dalen, tot Jericho toe, met het daarachter liggend breede Jordaandal en de Doode-Zee, die meer dan zes uren verwijderd, toch aan uwe voeten schijnt te liggen, zoo doorzichtig en ijl is hier de lucht.
Die ijle en doorzichtige lucht is dan ook oorzaak, dat wij, Hollanders, ons altijd vergissen in het bepalen van den afstand, waarop een water, een berg of een dorp gelegen is in het H. Land; en als men op den Olijfberg staat, wil men bijna den inwoner van het H. Land niet gelooven, als hij u, met den vinger wijzend, zoowel de Middellandsche als de Doode-Zee en de bergen van Galilea zien laat. In dit land heb ik dertien uren ver gezien.
Somber en woest is dit bergland en in