Eenzaam.
Zij was zoo lang; zoo mager en... leelijk; wanneer zij door de straten ging, zagen de kinderen haar met een glimlach, verstandige menschen met een medelijdenden blik na.
Zij had ook geen smaak zich netjes te kleeden, zich wat op te knappen door een japon, of door een hoed, die haar flatteerde, en was de mode altijd eenige jaren ten achter geweest.
Vroeger liep zij altijd met haar oude moeder, en al het warme gevoel, dat zoo diep in haar hart verborgen was - daar niemand haar ooit liefde of vriendschap vroeg - wijdde zij aan die moeder, die altijd zoo lief en teeder voor haar was en daardoor getracht had aan te vullen, wat haar gedurende geheel het leven had ontbroken: vriendschap en genegenheid.
Zij ook was jong geweest, zij ook had de handen hunkerend uitgestrekt naar wat geluk, naar een weinig vreugde, al waren hare verwachtingen nog zoo bescheiden, zoo gering geweest.
Met door tranen benevelde oogen had zij in een hoekje van de kerk gezeten en God gevraagd: waarom Hij haar zóó leelijk ter wereld liet komen en haar toch een hart vol liefde en toewijding schonk, door niemand ooit begeerd.
Zij had andere meisjes gezien in danstoilet gekleed, met van vreugde stralende gezichtjes; door het venster had zij haar begluurd, want... in een balzaal was voor haar geen plaats.
Zij was gaan kijken, als er een mooi bruidje naar het altaar werd geleid, en had dan stil gebeden voor het geluk van 't mooie kind. Ach! zij wist maar al te goed, wat het was, leelijk te zijn; dat bracht alle verdere teleurstellingen: bittere ironie, eenzaamheid, verlatenheid en het neerdrukkend gevoel van miskenning, dat loodzwaar drukt zoolang men jong, vol verwachting, en het hart niet tot ‘rust’ gekomen is.
Eerst op lateren leeftijd, toen de eerste rimpels zich op het voorhoofd vertoonden, en de grijze haren dor als grafbloempjes, kwamen, had zij leeren berusten in haar lot en het leven anders ingezien.
De illusies waren ingesluimerd, maar zij had leeren begrijpen, dat er nog andere vrienden op de wereld waren: de armen - de vrienden van God, die tevreden zijn met een woord van deelneming en niet naar het uiterlijk vragen van hen, die komen uit Zijn naam - Hem ter eer.
Droef en stil was het om haar henen - de lieve, zorgende moeder was gegaan naar het rijk van eeuwig-licht; eenzaam was het in haar huis.
Maar in haar hart?
Neen!