er verder naar om te zien, terwijl haar onderdanen haar volgen om ze op te rapen. In sommige nesten zijn twee, drie, ja soms meer koninginnen, maar in dit nest was er slechts één, die genoeg eieren legde, om de gansche huishouding bezig te houden.
Formica en andere mieren droegen eenige uren de eieren van de kamer der koningin naar de andere vertrekken, tot andere werkers haar kwamen aflossen, waarop Formica met honderden van haar zusters naar de kinderkamers gingen, waar de larven, kleine witte wormpjes zonder pooten, zich bevonden. De mieren droegen deze kinderen naar kamers, die in het bovenste gedeelte van het nest lagen, waar de warme zonnestralen begonnen door te dringen en daar werden zij in groepen neergelegd, naar hun grootte.
Zij waren zoo zindelijk mogelijk, want zij werden door hun verpleegsters zorgvuldig schoongelikt, vóór zij te slapen werden gelegd. Ook werden allen, vóór men hen dien morgen verliet, gevoed en daartoe persten de mieren een druppeltje voedsel uit haar eigen keel in de kleine, puntige mondjes van de hulpelooze kleintjes.
Daarop hielden de werkmieren zich met de poppen bezig, die ook in de warme kamers werden gebracht, waar velen haar omhulsel afwierpen en volwassen insecten werden. De poppen werden ook zooals de larven zorgvuldig schoongelikt en de werkmieren waren haar ook behulpzaam, wanneer zij uit haar omhulsel kwamen en trokken zeer teeder en voorzichtig de zachte huid af, ontrolden de pooten en streken de vleugels glad. De jonge prinsessen werden dadelijk in aparte kamers gebracht, waar zij bleven tot den dag van haar huwelijk.
De koningin-moeder vóór zij haar vleugels verliest.
Maar de meeste onder de nieuwaangekomenen waren eenvoudig werkmieren. Zoo sterk is de aangeboren drift tot werken in haar, dat men een mier, die nog geen twee minuten oud is, en wier lichaam nog niet eens hard is geworden, een pop ziet beetpakken en in haar poging om die weg te dragen er mede omvallen.
Daar het nu reeds middag was en Formica naar een verfrissching verlangde, ging zij naar buiten, waar boven op het nest, de koeien der familie weidden. Deze koeien of ‘aphides’ vinden haar voedsel op de madeliefjes, waaruit zij den ganschen dag een zoet sap zuigen. De mier ging naar een koe en streek die zacht met haar voelspriet, waarop het kleine diertje een druppel zoete vloeistof liet vallen, die Formica gretig opdronk. Duizenden van deze ‘aphides’ vonden haar voedsel op de madeliefjes, en duizenden mieren waren bezig haar te melken.
De meeste mieren namen meer van de vloeistof dan zij noodig hadden, en gaven dit op den terugweg aan vriendinnen, die zij ontmoetten op weg naar de koeien. Dus spaarden zij aan de anderen tijd en deze konden weer spoediger haar werk hervatten. In de warme zomerdagen maken de mieren druk gebruik van de vloeistof der aphides want zij weten, dat die later ophoudt, wanneer de aphides haar eieren gaan leggen.
Deze eieren worden door de mieren zorgvuldig bewaard gedurende den winter, tot in de lente de jonge aphides uitkomen, die weer op de madeliefjes worden gebracht om daar voedsel te vinden en in de warme dagen ook de mieren van voedsel te voorzien. Dit vooruit-zien is eenig in het dierenrijk; er zijn meer dieren die voor wintervoorraad zorgen, maar de mier is de eenige, die haar eigen voedsel fokt.
Toen Formica haar voedsel genomen had, bemerkte zij, dat de koe, die zij gemolken had, groot gevaar liep, door een roofzuchtig insect te worden opgemerkt. Daarom klom zij spoedig naar den grond, haalde een mondvol aarde en begon een klein afdakje over de koe te bouwen, waartoe zij herhaalde malen op en neer ging om materiaal te halen.
Formica neemt herhaaldelijk een mondvol aarde van den grond en bouwt een klein afdakje over de koe.
Toen de kleine werkster naar het nest terugsnelde, ontmoette zij een bruiloftspartij, die juist uittrok, verscheidene prinsessen en haar echtgenooten, die te zamen uitvlogen - de prinsessen om spoedig als koninginnen terug te komen en eieren te leggen, of diezelfde plichten in een ander nest te verrichten, de echtgenooten, om na een kortstondige ‘lune de miel’ hun vleugels te verliezen en een prooi der vogels te worden.
De kaken van een werkmier sterk vergroot.
Maar Formica bleef niet stilstaan om de vroolijke reizigers na te oogen, of om te wenschen, dat ook zij een prinses met vleugels mocht zijn, of om een moraal te trekken uit het lot der mannetjes. Zonder een oogenblik te verliezen begon zij met vele anderen een nieuwe provisiekamer te bouwen in het hoogste gedeelte van het nest en terwijl zij zoo bezig waren, gebeurde er iets vreeseiijks.
Een schaap, dom beest, dat geen huis voor zichzelf had kunnen bouwen, al was zijn leven er mede gemoeid geweest en dat niet eens slim genoeg was om de wol op zijn eigen huid te houden, stapte bij ongeluk juist ter zijde in het mierennest en legde aldus een der kinderkamers bloot, waar duizenden larven waren neergelegd; in een oogenblik was er een vogel bij, die gretig de ongelukkige mierenkinderen begon te verslinden.
De kop van een werkmier, met graszagen.
De paar honderd mieren, die in de kinderkamer bezig waren, pakten ieder een kind beet en ofschoon de helft mèt haar last opgepikt werd, kon dit vreeselijk noodlot den moed der anderen niet verminderen. De mieren die konden ontvluchten, ieder met een larve, verspreidden het alarm en kwamen dadelijk terug.
Bij sommige miersoorten verschillen de werkers zoozeer in grootte van de andere, dat zij deze transporteeren bij massa's.
Ongelooflijk spoedig was het treurig nieuws verspreid en al de werkmieren van het nest kwamen heldhaftig aangesneld om de jongen te redden, niettegenstaande het doodsgevaar, dat zij zelf liepen. Meerdere vogels waren er bij gekomen en de mieren konden slechts enkele honderden der kostbare larven redden, terwijl duizenden redders omkwamen.
Maar in deze drukke huishouding was tot klagen geen tijd, en daar de avond begon te vallen, moesten de larven en poppen weer van de bovenste kamers naar beneden worden gebracht, daar de eerste na zonsondergang gevaarlijk koud werden. Terwijl zij daarmede bezig waren, kwam een mier, die buiten het nest aan 't jagen was geweest, haastig inloopen, haar voelsprieten wuivende, ten teeken, dat zij een belangrijke ontdekking had gedaan, die de moeite waard was onderzocht te worden.
De meeste mieren maakten er zich niet erg druk over en bleven kalm doorwerken, maar een half dozijn gingen als ‘comité’ met de opgewonden mier mee; zij bleven spoedig achter, want de andere had machtig veel haast. 't Konden wel menschen zijn geweest, zoo onwillig waren zij om àl te vroeg enthousiasme te toonen over de ontdekking van een ander.
Tweemaal kwam de geleidster terug om zich te overtuigen, dat zij nog volgden, en eindelijk bracht zij hen bij een jonge, doode veldmuis, die bepaald door hetzelfde schaap, dat kort te voren hun nest vernield had, doodgetrapt was. Met veel tegenwoordigheid van geest soupeerde het comité eerst van den buit vóór zij het nieuws aan de verdere familie bracht. Vóór de zon onder was glinsterden de beentjes van de kleine muis in het gras, alsof zij gepolijst waren.
En nu, daar de meeste mieren zich reeds in de woning hadden teruggetrokken ging Formica met enkele van haar zusters rond, om de deuren te sluiten, door over de verschillende ingangen dorre bladeren en stukjes hout te leggen. Spoedig was de gansche huishouding in de diepste rust.
(Vrij naar Frank Marshall White.)
Kop van een vechtmier, gepantserd met beenen platen en voorzien van scherpe grijp-wapenen.