Prinsesje,
door
Daniella.
(Vervolg.)
Prinsesje's opvoeding was voltooid.
Alleen moest ze nog wat teugelvrij worden, zooals de oude generaal het noemde. Zij was nog nooit uit geweest, kende niets van het leven, dan wat zij in den kleinen kring harer omgeving en op kostschool geleerd had. Het zou goed voor haar zijn nu eens een kijkje te nemen van het stadsleven en zoo was er besloten, dat zij een half jaar in Breda zou gaan doorbrengen bij Gerards moeder. Weldra was zij de lieveling van de twee oude menschjes, die voor en na hunne dochters hadden zien heengaan, om aan de zijde van den uitverkorene haar geluk te zoeken. Hoe vroolijk lachte mevrouw Van Drommen, als Bettie vertelde van de gezellige Zondagen bij oompje: het was dan altoos feest, en zij luisterde het op met muziek. Oom kon dan in het schemerdonker zoo heerlijk zitten vertellen van Indië! De pastoor en zij genoten er van, maar de ontvanger, het was nu eenmaal een zwak van hem, kon na een goeden maaltijd zoo moeilijk bij het verhaal blijven, en als oom dan aan het mooiste moment gekomen was, hoorde men in eens een vervaarlijk gesnurk. Eens had oom een vreeselijk verhaal over een tijgerjacht gedaan. De ontvanger, zelf groot liefhebber van jagen, luisterde aandachtig. Mylord, de jachthond, liep statig door den tuin. Toch was des ontvangers aandacht niet op zoo langen duur berekend, ten slotte overviel de slaap hem weer. Tijgers en mylord dwarrelden voor zijn oogen door elkaar. Hij had een benauwden droom, toen de niets kwaads vermoedende mylord kwispelstaartend op de veranda afkwam en de afhangende hand van den ontvanger begon te likken: hij sprong met een vreeselijken gil op en verkeerde in de meening een van de vervaarlijkste dieren op zich te zien afkomen.
Ook omtrent de verhouding tusschen Jan en Mie kon ze kluchtig vertellen; maar ze had hen toch lief, die oudjes, die ze achtergelaten had en allen op hun beurt kregen lange epistels. Nu en dan werd de briefwisseling onderbroken, om de pijp van haren ouden, goeden gastheer te stoppen - niemand toch, die dat beter kon dan zij. En wat was moedertjes zilverwit haar tegenwoordig sierlijk opgemaakt! Die kleine fee, alles kreeg een ander aanzien, als die rose vingertjes er zich mee bemoeid hadden! Gerard kreeg in Indië zulke enthousiaste brieven over haar, dat hij begon te verlangen zijne kleine vriendin terug te zien. Er kwam geen briéf of het leeuwenaandeel ervan was aan Prinsesje gewijd, ‘ons zonnekind’, ‘ons mooiste meisje’, ‘ons rozeknopje’ en wat al niet meer! Als hij niet voor goed afgerekend had met alle verliefdheid, hij zou verkelijk door die brieven alleen reeds van streek gebracht zijn. De briefwisseling was ook van Gerards kant trouw bijgehouden en op de vele lofliederen op Bettie antwoordde hij altijd vol belangstelling. Hij kon dan zoo hartelijk, zoo lief schrijven over het kleine meisje, dat hij in zoovele jaren niet meer gezien had, doch in wiens hart hij desniettemin zulk een groote plaats bekleedde. Zij had door zijne moeder van de groote teleurstelling gehoord, die hij eens ondervonden had. Een diepe verontwaardiging tegenover het meisje, dat hem zoo behandeld had, had toen uit haar oogen gesproken; bij de gedachte aan zijn leed voelde zij menigen traan tusschen hare wimpers branden. Het was hier in die omgeving, waar ze steeds over hem hoorde, alsof ze opnieuw begon te leven in dat wonderland harer droomen, klein dweepstertje, dat ze was. Als eene lieflijke melodie meende zij nog steeds zijne stem te hooren.... zie, daar in de verte verrijzen ze weer, de torens, de gouden torens van het slot der blonde fee onder de blauwe golven van het wijde meer... zij ziet ze voor zich die fee en ze lacht,
lacht met een verlegen lachje, als ze zich zelve daarin herkent - maar ze wil er ook niemand anders in zien, want de prins uit het sprookje is nog altijd Gerard. Als in een mooien droom laat zij het blonde kopje tegen de leuning van haar stoel rusten en vouwt de handen samen.... maar neen, ze wil er niet meer aan toegeven, als hij thuis komt - en dat zal over eenige maanden zijn, - dan is zij weer heen, dan zal hij hier in die kleine woning zóó alles met zijne aanwezigheid vervullen, dat de lieve oudjes haar zelfs zullen vergeten. Dan zal zij uit brieven hooren, dat hij terug is, en nog wat later, misschien, dat hij een meisje heeft gevonden naar zijn hart - en zij? Zij zal eenzaam zitten thuis, op het oude buiten, geheel alleen tusschen die oude menschen.... en langzaam zal zij ook oud worden en dan zal het uit zijn met dat gedroom over haar prins.... en dan, zich dwingende tot lachen over haar eigen dwaasheid zich als schoone fee aan de zijde van haar prins gezien te hebben, neuriet ze zachtjes een vroolijk deuntje:
Groen, groen gras, wat praal je zoo
Eens wordt ied're spriet tot stroo.
En ze gaat bij de oudjes zitten babbelen over zoo dood-eenvoudige werkelijke zaken, dat niemand zou denken, dat ze nog zoo kort geleden met den gouden diadeem op de blonde haren in haar tooverpaleis had gezeten, met haar prins.
De briefwisseling tusschen Gerard en Max Verbrugge was ook trouw onderhouden geworden. Max had zich verheugd in de brieven van zijn vriend, waar eerst sombere zwaarmoedigheid uit sprak, weer den ouden, jovialen, vroolijken toon te herkennen, en het was nog niet lang geleden, dat Gerard hem geschreven had als een herboren mensch terug te zullen komen en een nieuw leven te willen beginnen. Alleen één zaak: verliefd worden, dat zou hij niet meer doen. Hij zou trachten bij de oude lui in garnizoen te komen, want die mochten nu wel eens wat aan hem hebben. Dan zou hij zeker geen behoefte gevoelen aan een eigen haard, daar waar moedertje er nog was om hem te vertroetelen. Na zulk een scheiding wist hij beter dan ooit te voren hoe na het ouderlijk huis hem aan het hart lag.
Max was niet meer in Utrecht. Het was hem, toen Gerard weg was, daar niet meer naar den zin. Hoe vreemd kon het toch loopen in de wereld! Kort na Gerards