Oplossing van de sociale kwestie. -
Aaltje uit ‘De groote Pint’ heeft het kort gemaakt met den ‘Gepensioneerde’, even een mooi-weerpraatje en daarmee uit. Ze ként 't al: je weet wel wanneer je met sinjeur begint, als ie op z'n praatstoel bij zijn potteke zit, - maar het end?... Komaan! daar heb je baas Pikdraad en den ouwen bakker, laten die; 't maar 'ns van d'r overnemen.
‘Pietje Politiek’ - de familare naam onder de stamgasten voor den ridder van de leest - is hem al gauw aan boord gekomen met de ondeugende opmerking: ‘Wel, ouwe, die spreker van gisteravond met zijn acht-uren-werkdag had het leelijk op je pensioentje gemunt, he? Hoe zei die dat ook weer?... ‘Als de ambachtsman tijd te kort kwam voor de uitvoering en aflevering van alle bestellingen, dan moest ie van de regeering eischen, dat ze al die leegloopers, die niets doen dan uit de staatsruif fressen en die soms dertig jaar tijd krijgen om na te denken over de diensten, die ze aan de maatschappij hadden kunnen bewijzen, maar nooit bewezen hebben, - eischen, zei-die, dat de regeering die lui aanstelde tot loopknechts voor den ambachtsman, die het bloed uit zijn nagels moet werken!’
‘Praat me niet van die schelmen, die volksbedriegers,’ protesteert de ‘Gepensioneerde’, ‘als ik burgemeester was, ik had dien oproerkraaier buiten de gemeente laten brengen, als ik afgevaardigde was, ik zou er den minister over interpelleeren, als ik minister was, ik schafte...’
‘een massa pensioenen af of ik verminderde ze’ - onderbreekt de ander lachend, en beaamt met een leuk soezerig gezicht - hij stond al zóó vroeg voor den oven - de geslaapmutste derde.
En zoo eerst vriendelijk schermutselend, komen ze ten laatste met hun drieën, (eigenlijk tweeën, want de meelman wordt al langer hoe meer passief, hij wil het wel weten: hij is niet zoo hooggeleerd) tot de groote strijdvragen van den dag.
En met hetzelfde gemak als waarmee het zware gerstennat naar binnen klokt, wordt hier menig Gordiaansche knoop in de sociale kwestie doorgehakt. Natuurlijk scheiden ze straks als gezworen kameraden, maar onderweg moet Pekbroek vrind Meelmuis nog eventjes triomfantelijk toevoegen:
‘Die was goed, he? Wat had ik er dien Gepensioneerde lekker tusschen, he?’
En hij elst en pint en hamert er straks weer op los, zonder het besef, dat het bij een socialistischen acht-uren-werkdag er zeker voor Jantje Politiek minder vroolijk uit zou zien. 't Parool zou dan misschien nog meer dan nu wezen: ‘Schoenmaker, bij je leest!’