deleeuwen leest men hier van bepalingen aangaande de tonnen. In de zeventiende eeuw gaf de voorzichtigheid vele keuren op het vervalschen van boter. Dat in het Groot Boterhuis streng op de wetten gelet werd, spreekt van zelf. Het gebouw is in den laatsten tijd gerestaureerd. Daar heeft de gemeente eer van. 't Ziet er nu keurig uit, en er wordt gelukkig niet gemopperd, dat 't veel geld heeft gekost.
Van minderen stand was het Klein- of Stukken-Boterhuis voor degenen, ‘die met stukken boter ter markt komen.’ 't Werd in de achttiende eeuw gebouwd. In No. 8 bevindt zich het bureau der dd. Schutterij. Daar vergadert de schuttersraad.
Doch, o wee! die glorie zal vallen met de schutterij. De schutterij heeft traditie, en zelfs heeft ze in roemrijke dagen haar heldentijdvak gehad. Zeker paste de schutter bij het Haagsche leven, ofschoon ik geloof, dat de dienstplichtigen niet zoo sterk waren ingenomen met hun traditioneele marschen. Eenige jaren geleden speelde de klompen-schutter voor dit bureau zijn ondeugende, maar niet ongeestige parodie.
Door het Groenendal-straatje komt men van de markt in de Raamstraat, in 't begin der zeventiende eeuw aangelegd. Zij herinnert aan de bron van veel Haagsche welvaart. Zij toch werd aangelegd op het terrein, waar zich de ramen bevonden, waarop men het laken spande, in Den Haag vervaardigd. Door de Schoolstraat heeft men geen onaardig gezicht op 't rijzende priesterkoor der Groote- of St.-Jacobs-kerk. Ook ziet men van de markt zeer goed den grooten toren; maar dat gezicht is niet aardig, want nu valt tevens in 't oog, hoe ‘de lieve Haagsche toren’ van Huygens omgewerkt is tot een monster-peperbus.
De afbeelding, welke u hier wordt aangeboden, geeft het plein zonder marktgewoel. Maar kom eens 's Maandags. Aan 't eind van School- en Vlamingstraat hoort ge eene vrouw uit Israël stoutweg beweren: ‘Alle dalen bennen geen dalen.’ Met deze verklaring gewapend, kunt ge u verder wel wagen aan de logica van de luidruchtige vereerders van Mercurius. Zoekt ge 't bonte vogelenheir? ge vindt hier een groot gezelschap in al te enge hotels. Het beeld van de trouw? Keffers in overvloed, ongeduldig wachtend tot er een nieuwe meester komt opdagen, die een flink bod doet. Voortbrengselen van moederland en koloniën bieden zich aan in Hollandsche kaas en kruidenierswaren. Voortbrengselen des geestes worden u gewezen door een bekwamen en dikwerf geestigen handelaar, een goeden bekende in de Haagsche wereld.
Van dat Haagsche leven, maar nu juist niet in zijn meest aristocratischen vorm, geeft Johan Gramm een aardig schilderijtje: ‘Hier ziet men wezenlijke dames, die men voor klanten der groote magazijnen zou houden, ter sluiks onder het zeil der kraam schieten, schichtig om zich heen ziende of niemand ze bespeurt, “koopjes” doen en voor een bagatel allerlei dingen, lint, gordijnen-stof, zijde als anderszins koopen. De vlugge, aardige verkoopstertjes doen goede zaken en de dames van het “kaal maar knap” -stelsel eveneens.’
Van Boekhorststraat tot Beestenmarkt lachen de gunstelingen van Flora u toe. Waarlijk eene niet onsierlijke bloemenmarkt. Jammer maar, dat er nu en dan artikelen tusschen schuiven, welke met al de bloemen, niets anders gemeen hebben, dan dat het ook wezens zijn.
Jammer ook, dat de indruk der kleurenpracht al zeer spoedig wijkt voor den minder smakelijken dito van eene uitdragerij op groote schaal. Oud ijzer, schilderijen, ledikanten, gewezen luxe-artikelen, kortom, schier ontelbare voorwerpen, waarvan velen reeds gehoopt hadden op een welverdiend emeritaat, doch die nu verwezen zijn den een of den ander nog eens te moeten inspannen en opnieuw in functie te treden.
De Prinsegracht is door dat alles en om nog vele andere redenen tot lager wal geraakt. De gracht, die haar naam draagt naar Prins Frederik Hendrik, den Oranje-vorst van Neerlands gouden eeuw, waarvan volgens Jacob van der Does ieder huis een paleis is, veranderde allengs van stand. Wel ziet ge hier nog heerlijke huizen met hun stille en toch majestueuze pracht, maar de deftigheid verplaatst zich hoe langer hoe meer naar andere wijken der hofstad. Bij de Brouwersgracht wijst u de gevelsteen een rooden leeuw, het opschrift der brouwerij, welke aan genoemde gracht den naam schonk en wier eigenaar dit huis bewoonde. Het laatste woonde hier de lijfarts van H.M. de Koningin, Dr. Van Tienhoven; en thans is er eene der vele bureelen van de stad in gevestigd. Zoo ging het met meer treffelijke woningen aan de Prinsegracht. Het gedeelte, dat het laatst de dempingswoede weerstond, ziet ge op de afbeelding. Aan uw rechterhand nog een kwartier van groote beteekenis. Wel is ‘Pulchri Studio’ met zijn welverdienden wereldnaam verhuisd naar het Voorhout, maar toch vindt ge nog het Israëlietisch ziekenhuis; het permanent hof van arbitrage, dat ingevolge de schenking van een rijken Amerikaan ook wel de Prinsegracht zal verlaten; de woning van den opper-kamerheer en de grootmeesteres der koningin, baron en baronnes Van Hardenbroek van 's-Heeraartsberg en Bergambacht. De recepties van mevrouw de grootmeesteres geven nu en dan aan de oude gracht eene vorstelijke deftigheid, gelijk mannen van vele talen zich verdringen om den vrede te bewaren in het vrede-hof. Verder de woning van Zoutman, den held van Doggersbank en het Hofje van Nieuwkoop. Dit hofje werd gesticht door erfmaking van den heer Johan de Bruin van Buitenwech, heer van Nieuwkoop enz. Het is gebouwd door den beroemden bouwmeester P. Post en werd in 1668 voltooid. De regentenzaal met koepel en allerliefst torentje speelt een groote rol in de Haagsche kunstgeschiedenis, waarover later meer. Niet minder
is het bekend in de geschiedenis van het R.K. 's-Gravenhage. Eenigen tijd woonden hier de geestelijken van de Koninklijke Kapel van Spanje, namelijk pastoor Cörvers met zijne kapelaans, van 1822 tot October 1827.
Nu is geheel de Prinsegracht gedempt. Of ze er mooier op zal worden, is te betwijfelen. Eene gracht, die geene gracht meer is, wordt nooit een mooie straat. Maar de gezondheid?.... Wat zullen de Hagenaars gezond worden! De oude Hollandsche grachtgezichten en schilderachtige bruggen zijn verdwenen, en het verzet van een genialen en smaakvollen bouwmeester tegen het dempen is te begrijpen.
Ook de Brouwersgracht bezwijkt, en het sombere gebouw het ‘Spinhuis’, dat nog weinige maanden geleden tot gevangenis diende, wacht een andere bestemming, en het aloude ‘op de Princegracht zitten’ zal zijn droevige beteekenis verliezen.
(Wordt vervolgd.)