Een bescheiden minnaar.
De proefnemingen in de Vogeezen hadden niet al de gehoopte resultaten opgeleverd, en nauwelijks was de heer Rémont te Parijs teruggekeerd, of hij had zich met nieuwer ijver aan het werk gezet, om de oorzaak van dit gedeeltelijk échec op te sporen. Marcelle, van haar influenza hersteld, maar nog zwak, was met haar peettante, mevrouw Charlier, naar Normandië vertrokken.
Tante Gertrude schreef zoo goed als nooit; de heer Rémont verliet zijn laboratorium slechts om te komen eten, en zoo gevoelde Pierrette zich nu zeer eenzaam en verlaten in het groote huis.
Op zekeren avond was het bijna acht uur, en Thérèse had gemelijk de soep maar weer op het vuur gezet, toen de professor uit zijn laboratorium trad.
‘Nu ben ik een gelukkig man, beste!’ zeide hij, zich tegenover zijn dochter aan tafel plaatsende. ‘Eindelijk heb ik een praeparator gevonden, of liever een medewerker, door middel van de advertentie, die ik, zooals gij weet, in de Moniteur des Chimistes geplaatst heb. Deze jonge man, een oud-leerling van de “Ecole centrale,” heeft mij openhartig verklaard, dat hij een belangrijker werkkring zoekt, en dus het kleine baantje, dat ik hem aanbied, slechts tijdelijk kan aanvaarden; maar wij hebben den ganschen dag gearbeid en reeds heel wat werk samen afgedaan. Verbeeld u, hij kent mijn zuster, 't is die neef van mevrouw Saugé, die....’
Pierrette was een oogenblik onthutst, maar dapper op de manier van lieden, die zingen, als ze bang zijn, liet zij haar vader den zin zelf niet voltooien.
‘O, dat weet ik,’ antwoordde zij. ‘Mevrouw Saugé is een vriendin van tante Gertrude. Ik heb met dien heer gedanst op het bal bij de Prével-Desforges.’
‘Hij heet Roger Marçay,’ vervolgde haar vader, rustig. ‘'t Is een aardige jongen, zeer ontwikkeld, zeer gedistingueerd. Ik was een beetje verlegen, dat ik hem zoo lang gehouden had, en verzocht hem dus ons diner zonder complimenten te willen deelen; maar hij bedankte bescheiden, daar hij vreesde u in ongelegenheid te brengen.’
‘Hij heeft goed gehandeld,’ bevestigde Pierrette.
Na den maaltijd vouwde zij de Moniteur des Chimistes open en zocht werktuigelijk naar de annonce, waarvan haar vader gesproken had.
‘Men zou waarlijk zeggen,’ dacht zij, ‘dat die mijnheer voor ernstig man gaat spelen om mij in het ongelijk te stellen, en dat hij er op staat, dat ik zulks wete.’
Toch was in het eerste oogenblik een kleine vreugde haar hartje binnengeslopen.
‘Als hij eens om mij zijn leven veranderd had?’
Maar onmiddellijk had hij zich tegen deze zwakheid verstaald.
‘Voor mij? Loop heen! Hij heeft bemerkt, dat zijn leegloopen hem in een valsch en ongunstig licht plaatst, en zijn hoogmoed heeft daaronder geleden. Voor mij? Hij heeft niet eens beproefd mij terug te zien; nu, daarvoor blijf ik hem trouwens dankbaar.’
De heer Rémont scheen zich meer en meer aan zijn medewerker te hechten; althans hij hield niet op diens verdiensten, ontwikkeling, kennis en karakter te roemen - met tergende hardnekkigheid. Toch bleef deze altijd stijgende sympathie vrij van alle egoïsme. Op de warme aanbeveling van den professor werd Roger Marçay op hoogst voordeelige voorwaarden als ingenieur geplaatst aan een fabriek van chemische producten, waarvan de eigenaar, de heer Maille, sedert jaren met Pierrette's vader op zeer vriendschappelijken voet verkeerde.
‘De betrekking is nu reeds prachtig,’ zeide de heer Rémont tot zijn dochter. ‘En daar Maille een goeden kijk op de menschen heeft, kan Marçay groote verwachtingen koesteren van de toekomst, die voor hem open ligt.’
‘'t Is nog zoo kwaad niet, door u geprotegeerd te worden, vadertje!’
‘Misschien. Maar,’ vervolgde de brave man, zonder het ietwat stekelige in Pierrette's toon te bespeuren, ‘welk een dankbaarheid heeft de arme jongen mij daarvoor betoond! Een oogenblik aarzelde hij, en toen.... verbeeld je, heeft hij mij hartelijk omhelsd. Dat is éen van de goede eigenschappen, die mij in hem behagen: die ongekunsteldheid van een loyale en aanhankelijke natuur. Hij is nog zeer jong, die ingenieur van 25 jaar, evengoed als gij, Pierrette!’
Zij omhelsde haar vader; zij vond hem zoo goed, zoo goed.... dat zij er plotseling door bewogen werd.
Eenige dagen later kwam de professor thuis met een arme-zondaarsgezicht.
‘Pierrette,’ zeide hij, ‘ge zult me beknorren. Ik heb Marçay ontmoet, we hebben wat met elkander gebabbeld, en.... ik had hem zooveel zaken uit te leggen, dat ik hem uitgenoodigd heb morgen bij ons te komen eten.’
Een schaduw, maar het geleek wel een blos, gleed over Pierrette's gelaat.
‘Daar gij hem uitgenoodigd hebt, vader, zullen wij hem zoo goed mogelijk ontvangen.’
Geholpen door Thérèse, stelde Pierrette een zeer keurig menu samen. Zij haalde het witte servies met gouden bloempjes voor den dag, zij kocht bloemen om de tafel te sieren, en.... zij besloot haar Zondagsche japon aan te trekken, een eenvoudige sergen japon, die zij tamelijk uit de mode vond.
‘De heer Marçay zal zien, dat wij lieden zijn, die de menschen fatsoenlijk kunnen ontvangen, als wij ze ontvangen willen,’ dacht zij, zich op de lippen bijtende. ‘Maar hij zal ook kunnen merken, dat ik, zie - zóóveel niet om hem geef.’
En zij knipte met haar vinger in de lucht. Maar met haar schoone gouden lokken, die haar met een kapsel van licht sierden, als het petekind eener tooverfee, scheen zij steeds ‘en toilette’ te zijn; en daar zij bovendien de onvoorzichtigheid had een witte aster op haar boezem te hechten, zei Roger tot zichzelf, zoodra hij binnentrad:
‘Kijk, kijk, wat heeft zij zich opgesierd!’
Hij was min of meer bleek, hij scheen gegeneerd of misschien ontroerd. Pierrette bemerkte zulks bij het eerste woord, dat hij sprak, na haar gegroet te hebben.
Dien avond maakte Roger Marçay kennis met een Pierrette, die hij niet kende;