omkeerde om zich te verwijderen, vervolgde hij een weinig heesch, ‘maar ik - ik zal niet meer zoo ruw zijn tegen de menschen.’
Hij werd staande gehouden door de zoet-gebiedende stem van het kind:
‘Reinold!’ Hij bemerkte, dat Flossie hem den weg versperde. ‘Buk je eventjes, ik wou je iets vertellen.’
Gehoorzaam boog hij zich op een knie. En dan, voor de eerste maal in zijn hard bestaan, voelde hij zich teeder omhelsd door een paar kinderarmen. De rozenlippen drukten zijn wang, en toen hij de kleine figuur half bevreesd omsloot, strengelden de zachte armpjes zich vast om zijn hals in een innige liefkoozing en het lieve stemmetje fluisterde zoet:
‘Nu houd ik van je.’
Reinold overhandigde het briefje aan 97.
‘Hier. Ik zal een lucifer aansteken, dan kun je het lezen.’
En toen de gevangene, na het gelezen te hebben, zijn hoofd ophief, ontmoetten de blikken der twee mannen elkander, en wat 97 zag in de oogen van den bewaker, nam zijn schaamte weg voor den nevel, welke zijn eigen oogen verduisterde.
Sheriff Warren was dien namiddag verbaasd, dat 97 hem geheel uit eigen beweging aansprak. Hij keek verrast op, toen hij bemerkte, dat het ‘beest’ was verdwenen en het gelaat van een mensch, kalm en edel, hem aanzag met een smeekende uitdrukking.
‘Ik weet, dat ik het niet verdien, mijnheer, maar zoudt u als een groot voorrecht jongejuffrouw Flossie hier willen brengen om mij een oogenblikje te zien? U zult geen last meer van mij hebben, mijnheer, ik verzeker het u.’
Flossie's oogen schitterden en haar wangen gloeiden, toen haar vader haar op den arm nam. 97 wenschte haar te zien. Als hij haar gezien had, dàn dacht hij ‘goed’ te kunnen zijn! Hij zou haar niet verlangen te zien, voor en aleer hij het reeds was!
Het was een teer gezichtje, dat, omlijst van een overvloed van gouden lokken, de cel inkeek, en een warm en vriendelijk handje, dat vlug tusschen de tralies doorschoof, waar het gegrepen werd in eene vaste omklemming.
‘O, u wilt goed zijn! U zult het, ik wist het!’ riep ze in blijden triomf.
97 boog zijne lippen over de blanke vingertjes.
‘'t Is deze kleine hand, die mij het eerst vriendelijk wordt toegestoken, sinds het noodlot mij veranderde van een mensch in een nummer. God weet, dat ik onschuldig ben - ik heb de gevangenis niet verdiend - maar kleine Flossie, ik geloof met u, “het lot wordt lichter als men goed is,” en ik zal niet langer oproerig zijn. God zegene de kleine hand, welke mijn hart beroerde en den duivel der wanhoop daaruit verdreef, die mijn leven verteerde.’
Met den dag steeg 97 in gunst, totdat hij door toedoen van Flossie geplaatst werd onder de zoogenaamde vertrouwelingen, en toen het even kon geschikt worden, werd hij haar geliefde gezel.
Dan, op een donkeren dag, werd Flossie ziek. Scharlakenkoorts hield haar in heure schrikkelijke kluisters, en 97 was een van hare oppassers.
Het was een lange, vreeselijke worsteling met den dood, maar 97 wist als bij ingeving, dat zij niet sterven kon. Hij gaf den moed niet op, toen de getroffen vader en moeder reeds in wanhoop verzonken waren.
Eindelijk, langzaam, langzaam, kwam zij terug tot het leven, en hechtte zich meer dan ooit aan haar gevangene. Als het afgematte lichaam zoo vermoeid werd in bed, droegen de sterke armen haar uren lang, en haar telkens herhaald verzoek om te ‘spreken’ dwong hem de geschiedenis van zijn ongeluk af.
‘Maar u stal immers het geld niet en u kent den man, die het deed, waarom vertelde u dat niet aan iedereen?’
‘Wel, kleine, men zou mij niet geloofd hebben. Ik had geen bewijs, dat voor de rechtbank gelden zou, en hij was president van de bank, terwijl ik slechts kassier was. Bovendien,’ - hij zweeg, zijn gezicht veranderde plotseling en zijn stem stokte.
‘Ik zou ook zoo graag dat “bovendien” hooren,’ zei het kind zacht, haar vlug begrip giste, dat dáár juist de diepe oorzaak lag verborgen.
‘Ik zal het u vertellen, kleine Flossie. Wellicht zal het mij goed doen over haar te spreken, hoewel ik bid, dat haar oogen nimmermeer op mij mogen rusten.’
‘Deze man had een dochter, Mildred, en zij en ik waren geliefden. Welnu, hoe kon ik het haar vertellen, dat haar vader een dief was? Het zou haar hart gebroken hebben, als hij was weggevoerd naar de plaats, waar ik thans ben. Hij stierf slechts weinige weken daarna, maar ook toen kon ik de wereld niet laten weten, dat zij de dochter was van een dief. Er was niemand, die over mij treuren zou. Zij zou mij spoedig vergeten, en gelukkig zijn.’
Flossie schudde haar hoofdje, twijfelachtig daaromtrent. Ten laatste zei ze:
‘En hield u genoeg van haar om hier te komen en vijf jaar een gevangene te zijn, om haar niet te laten weten, dat haar vader het gedaan had?’
97 bracht de kleine hand, welke zijn wang liefkoozend streelde, aan zijn lippen en knikte zwijgend.
Flossie richtte zich op om hem in het volle gelaat te zien.
‘Als ik dan u was, zou ik mij goedhouden en mijn tijd afwachten, en als ik vrij kwam, zou ik een goed man zijn en zou ik iets doen om haar te toonen, dat ik geen dief kon geweest zijn.’
Haar woorden, eenvoudig en kinderlijk als zij waren, stortten nieuwen moed in het hart van 97 en hij leefde voortaan in hun geest.
Het kind dacht diep na over de treurige zaak van haren vriend. De ontevredenheid, welke zij gevoelde, kon ze niet in woorden brengen, want er was eene leemte in zijn redeneering; zij gevoelde het instinctmatig, en onbewust was haar geest zoekend naar middelen, om die leemte aan te vullen.
Toen Flossie op een keer met haar moeder alleen was, stelde zij haar deze verontrustende vraag:
‘Maatje, zoudt u liever hebben, dat grootpapa een som geld stal, of dat papa het deed?’
‘Lieve hemel, kind! Wat heb je nu in je hoofd gehaald?’
Maar daar Flossie bleef aandringen op een antwoord, begon zij, om haar kind te bevredigen, de zaak te overwegen. Haar eindbeslissing, dat, ‘als een het doen moest, zou ze zeggen, laat het dan grootpapa zijn,’ vervulde het kinderhart met blijdschap en haastig vroeg ze:
‘En vóór u getrouwd was - toen u en papa geliefden waren?’
‘Wel, 't zou mij in elk geval erg geschokt hebben, maar ik geloof niet, dat wij getrouwd zouden zijn, als zoo iets van onzen papa was uitgekomen, toen wij nog verkeerden.’
De leemte was gevonden.
‘En haar vader is dood, zoodat hij niet naar de gevangenis kan gaan,’ mompelde het kind, terwijl zij wegliep om over de zaak na te denken.
‘Ik doe het. Natuurlijk houd ze veel van 97 en ik denk, dat ze erg bedroefd zal zijn. Ik ga haar alles schrijven, en misschien kan zij 97 vrijmaken.’
Mildred West zat onverschillig en treurig in haar prachtige woning. Het ongeluk was over haar gekomen als een stortvloed; de man, dien zij liefhad, naar de gevangenis gezonden als een dief, haar vader veranderd in een norschen, toornigen man, en plotseling door den dood van haar weggerukt.
Zij dacht aan haar moeder, reeds lang in den hemel. ‘Als ook ik slechts gaan kon, het zoude beter zijn,’ dacht ze zwaarmoedig.
‘Maar één brief, Kate?’ vroeg ze de meid, die de post binnenbracht. ‘Leg maar op mijn bureau.’
Een oogenblik tuurde ze onverschillig op den brief, welke zulk eene ontzaglijke verandering in haar leven zou teweegbrengen. Het adres was getypt, zorgvuldig uitgeknipt en op de enveloppe geplakt. Flossie had dit bewerkstelligd door 97 te verzoeken Mildred's naam en adres te typen, toen hij haar op een keer met de schrijfmachine amuseerde.
‘Een circulaire, denk ik,’ en de brief werd langzaam opengescheurd. Wie zal beschrijven, welk een storm van brandende schaamte, van smart, van vreugde, van verdriet, van zegevierend vertrouwen in dat meisjeshart woedde. Tracy was onschuldig! Zijne liefde voor haar was sterk genoeg, om vijf jaren van zijn leven te geven en een geheelen leeftijd van onverdiende schande, ten einde haar voor oneer te behoeden. ‘Grooter liefde heeft nooit een mensch gehad.’ O, en hoeveel te grooter, zijn leven op dèze wijze op te offeren.
En nu ook kon zij de laatste woorden haars vaders begrijpen. Toen een beroerte hem verlamd had, had zij tevergeefs aan zijn ziekbed gewaakt en gewacht op eenig teeken van bewustzijn, totdat, in het allerlaatste oogenblik, voordat hij voor goed heenging, de zwakke vlam aanwakkerde tot een vluchtigen gloed. Zij zat met zijn hand in de hare, toen zijne oogen zich langzaam openden en haar aanstaarden. De trage geest worstelde om zijn oude heerschappij. Het scheen haar, als kon zij den schrikkelijken strijd zien, dien hij streed om het bewustzijn te heroveren, hoewel geen spier zich bewoog.
Langzaam, heel langzaam, drong het geweten de ijzeren hand des doods terug; het oog verhelderde, de lippen ontsloten zich, en met een machtige poging gaf de stervende zijn laatste boodschap:
‘Ik.... deed.... het! Ik.... deed.... het.... voor.... u! De justitie....’ maar de afnemende krachten weigerden; met een laatste inspanning bracht hij den naam ‘Tracy’ uit - en Mildred was vaderloos.
Nu begreep zij het! Met welk een pijnigende schande was thans haar hoofd overladen! Maar met welk een stroom van vreugde als zij overwoog, wat dit alles beteekende voor Tracy! De justitie! Zij mocht geen minuut verliezen!
Binnen een week ging er een brief naar jonge juffrouw Flossie Warren, die haar vader het geheim meedeelde en hem den brief gaf.
Eenige dagen later stonden Tracy en Flossie aan het venster en sloegen de musschen gade, die haar nestjes bouwden.
De lente was in het land en het hart, 't welk voor haren invloed ongevoelig bleef, moest inderdaad verhard zijn. De zoete geuren van eenen nabijstaanden vruchtboom in bloesem stroomden door het geopende raam naar binnen, de vogels kwinkeleerden, de hoenders lieten hun praatjesmakerij hooren, en alles verheugde zich in het verjongde leven der natuur.
Paschen was in aantocht en de gansche aarde scheen bevangen te zijn door den geest van den geheiligden tijd. Tracy gevoelde ook dien invloed. Zijn hart was wonderlijk hoopvol, en zelfs de lange jaren van gevangenschap nog vóór hem, konden de onverklaarbare opgeruimdheid van zijn gemoed niet versmoren. Alleen als zijn oog viel op het gezichtje nevens hem, week zijn opgetogenheid. Hij maakte zich erg ongerust over het kind. Sedert haar ziekte was zij niet meer zoo levendig geweest en nu deden haar veranderlijke tint en koortsachtige gejaagdheid hem vreezen.
De deur ging open en Tracy was verschrikt te zien, hoe een rilling haar door de leden voer. Zij keerde zich zenuwachtig om, en eer hij zich kon bedenken was zij geijld naar een tengere gestalte in 't zwart,