Het jongste gedicht van Z.H. Leo XIII.
De Paus, die de geleerde wereld vaak verbaasd heeft door zijn Latijnsche verzen, fraai-artistiek en zuiver-Horatiaansch, dichtte in een der eerste nachten van zijn ziekte de volgende schoone en treffende regelen op zijn eigen toestand. Wij laten het oorspronkelijke voorafgaan aan een proeve van vertaling in Hollandsche alexandrijnen.
Nocturna Ingemiscentis animae meditatio.
Fatalis ruit hora, Leo; jam tempus abire est,
Pro meritisque viam carpere perpetuam.
Quae te sors maneat? Caelum sperare jubebant
Largus contulerat quae tibi dona Deus,
At summae claves immenso pondere munus
Tot tibi gestum annos: haec meditare gemens.
Qui namque in populis excelso praestat honore,
Hei misero! poenas acrius inde luet.
Haec inter trepido dulcis succurrit imago,
Dulcior atque animo vox sonat alloquii:
‘Quid te tanta premit formido? Aevique peracti
Quid seriem repetens tristia corde foves?
Christus adest miserans: humili veniamque roganti,
Erratum - ah, fidas! - eluet omne tibi.’
Nachtelijke overpeinzing en zieleverzuchting.
't Beslissend uur slaat dra; 't is, Leo, tijd van gaan
Den weg ter eeuwigheid, bepaald door 's levens daên.
Wat zal uw deel zijn ginds? De hemel wis, zoo 't hing
Alléén aan mildheid Gods en begenadiging;
Maar gij, die zelf zoo lang de hemelsleutlen voert
En weegt hun wereldlast - och! laat uw ziel ontroerd
Bedenken, dat wie 't hoogst onder de volken stond
't Strengst boeten zal voor al, wat God hem schuldig vond.
Door deez' benauwende' angst licht plots een lieflijk beeld,
Lieflijker voor de ziel, een stem van troost haar streelt:
‘Wat zijt gij zoo bevreesd en blikt uw hart zoo bang
Op al wat gij betreurt in al uw jaren lang?
De Ontfermer Christus leeft, Die zal - o! vast vertrouwd! -
Kwijtschelden u al 't geen, waarom ge in deemoed rouwt.