dag in stilte voorbij. Maar 's Maandags was het volop feest. De salvo's van het kanon, die over de ruime haven werden gehoord, gaven daartoe het sein en werden gevolgd door de muziek, die zich meermalen op den dag liet hooren en de feestelijke stemming verhoogde.
Het schip was gepavoiseerd, maar boven alles uit woei de vaderlandsche driekleur, die vooral in den vreemde herinnert aan ‘de dagen van glorie en glans’ van Holland en Zeeland en welke daar te zien steeds het hart warmer doet kloppen.
Ook andere schepen deden door hun salvo's en hun vlagvertoon mede aan de feestviering.
Doch het glanspunt van het feest was de avond, de heerlijke zomeravond, zooals er in het afgeloopen jaar maar weinige waren geweest.
Van het toppunt der masten tot de waterlijn was de Holland schitterend geïllumineerd en de Dannebrog, het Deensche koningsschip, beantwoordde dit koninklijk door zijn rijke verlichting. Beide vurige middelpunten wierpen hun stralen over de haven en ver over de oppervlakte der kalme zee, terwijl een Amerikaansche boot door haar bundels electrisch licht her- en derwaarts verrassende effecten teweegbracht en soms een tooverachtig schouwspel opleverde.
De Langelinie, steeds een aantrekkingspunt voor de Kopenhagenaars, was het dezen avond meer dan ooit: duizenden waren er heengestroomd, om het eenig schouwspel, dat de verlichte zee en haven aanbood, bewonderend en opgetogen gade te slaan.
Had de koning des morgens zijn belangstelling getoond door den commandant der Holland, den kapitein ter zee J. Wertholt, in audiëntie te ontvangen, niet minder sympathiek was 's avonds de houding des volks: wanneer op het feestschip volksliederen werden gezongen, deed het mede, en toen de muziek het Deensche volkslied aanhief, steeg de geestdrift ten top, alles zong mede en na het slot scheen aan het gejuich geen einde te komen; het was of er een nationaal feest werd gevierd.
Zoo werd in het Noorden Koninginnedag en -avond doorgebracht, waarbij de feestelijke stemming zeker met die in het vaderland mocht wedijveren.
Zetten wij op een mooien dag onze wandeling langs de Langelinie voort: zij voert ons voorbij het eenigszins zonderlinge gedenkteeken van den slag op de reede der stad, 2 April 1801 - een vredesengel, staande op een hoog voetstuk - en de sierlijke huisjes der Deensche Yachtclub naar de Frihavnen, de vrijhaven.
Deze werd in 1894 geopend en heeft een diepte van 8-10 M., zoodat de diepstgaande schepen haar veilig kunnen invaren en er zonder invoerrechten hun goederen kunnen lossen, die in kolossale stijlvol gebouwde pakhuizen in entrepot worden opgeslagen. De aangevoerde grondstoffen kunnen er tot verschillende doeleinden worden verwerkt, en eerst bij invoer in de stad moeten de inkomende rechten worden betaald.
Merkwaardig is hier het reusachtig graansilo, een pakhuis met negen verdiepingen, waarin 200.000 tonnen koren kunnen geborgen worden.
Nadat we hier de grootsche inrichtingen, waar electriciteit de lichtbron en de beweegkracht is, beschouwd en een laatsten blik op de zee geworpen hebben, gaan we langs een der vele mooie wegen, die van de Langelinie stadwaarts voeren, naar de drie binnenzeeën of ‘soën,’ op een waarvan we reeds een bruggezicht gaven.
Deze binnenwateren tusschen de oude stad en de vroegere voorsteden, verdienen eigenlijk dien weidschen naam niet, maar zijn toch belangrijk, omdat langs twee er van fraaie wandelwegen, met prachtige boomenrijen waarlangs hooge, moderne huizen, loopen, die een schoon deel der stad uit maken en de derde den bewoners uitstekend drinkwater verschaft.
Het water der söen, dat niet met de zee in gemeenschap staat, is welwater en dat der laatste, met andere buitenwateren onderaardsch in verbinding staande en door een breeden dam van de andere gescheiden, wordt nooit bevaren en streng tegen verontreiniging bewaard. Het water wordt opgepompt en door buizen naar groote bassins geleid, waar het door filters gezuiverd en daarna door afvoerbuizen naar de stad gebracht wordt.
Over de söen loopen twee bruggen, die oud en nieuw Kopenhagen verbinden: de Fredens Bro, die naar de vroegere voorstad Osterbro in de Dronning Louise Bro (zie vorig nummer), welke naar Nörrebro leidt. Deze schoone, breede brug, met haar dubbele rails voor de electrische tram en aan weerszijden daarvan rijwegen en breede trottoirs, haar granieten borstweringen, waarop in het midden acht monumentale bronzen lantarens en aan wier uiteinden op bronzen voetstukken sierlijke vlaggestokken verrijzen, en die 's avonds door 28 lantarens wordt verlicht - is genoemd naar wijlen koningin Louise, op wier zeventigsten verjaardag, 7 September 1887, zij is ingewijd.
Ter verhooging harer schoonheid loopt zij aan beide oevers aan weerszijden waaiervormig uit, waardoor vier halfcirkelvormige ruimten ontstaan, op welke plantsoen is aangelegd. Twee daarvan zijn met een kolossale beeldengroep, den Nijl- en den Tibergod met attributen voorstellend, versierd.
Van de weinige bruggen in de stad verdienen nog vermelding: die tegenover het afgebrande slot Christiansborg en het Museum Thorwaldsen, korte, breede bruggen, slechts op één gewelfboog rustende; alsmede de twee, die het eiland Amager met de stad verbinden, van welke de vroegere smalle Langebro kort geleden door een breede, fraaie brug is vervangen.
Het eiland Amager (Amak), al meermalen genoemd, was vroeger een Hollandsche kolonie, waarheen in 1516 op verlangen van Karel V, wiens zuster Margaretha met den Deenschen koning Christiaan II (1513-1523) was gehuwd, 24 Hollandsche boerengezinnen zich begaven, om daar voor het hof boter en kaas te maken en Hollandsche groenten te telen.
De geschiedschrijver Van Goch zegt in zijn Hedendaagsche Historie van veel Volkeren hiervan het volgende:
‘Dit eiland is tot een woonplaats aan Noord-Hollanders gegeven, die herwaarts genood zijn om butter en kaas voor het hof te maken, en de nakomelingen, zegt men, houden nog de kleeding, taal en gewoonten hunner voorouderen, met hun zindelijkheid en naarstigheid, weigerende zich met de Denen in het huwelijk te begeven.’
Het eiland heeft echter in de laatste kwarteeuw allengs veel van zijn Hollandsch karakter verloren: eensdeels door het toenemend verkeer, daar het noordelijk deel, dat door den electrischen tram met Kopenhagen is verbonden, geheel stadsch is geworden met dezelfde hooge huizen en breede straten en waar nog voortdurend nieuwe woningen worden gebouwd; andersdeels door den krijgsdienst.
Toen in 1848 Sleeswijk en Holstein tegen Denemarken opstonden, werd alle man te wapen geroepen om te strijden en later werd de algemeene dienstplicht ingevoerd. De jongelingen van Amager leerden in de kazerne en in het leger een andere taal en andere zeden, en na hun thuiskomst behielden zij die veelal en brachten ze vaak aan anderen over.
Zoo verloren de mannen veel van hun oorspronkelijkheid, maar onder de vrouwen is nog hier en daar de oude nationale kleederdracht blijven bestaan. Vooral is dit het geval te Hollanderby, waar men nog de oude groentetuinen vindt en op den ouden kerkmuur in West-Friesch kan lezen, wanneer deze kerk is herbouwd.
Behalve deze warmoezerijen wordt op het zuiden des eilands in de nabijheid van schoone dennebosschen de koninklijke fazantentuin gevonden en is nabij het dorp Dragör een loodsenstation.
Na onzen tocht naar Amager bezoeken wij een paar beroemde inrichtingen tot herstel en genezing der lijdende menschheid: het Kommune Hospital en Finsens medicinske Lysinstitut, dat in de laatste jaren een Europeeschen naam heeft verkregen.
Het Kommune Hospital of Gemeente-Gasthuis, dat van 1859-1883 op stadskosten voor drie millioen kronen is gebouwd, biedt een plaatsruimte voor duizend bedden aan.
Behalve het sierlijk hoofdgebouw met zijn langen, imposanten voorgevel en zijn koepeltoren, bestaat het uit paviljoens, barakken en andere bijgebouwen, die met den uitgestrekten tuin een grootsch geheel op de grens der oude stad vormen.
In Finsins medicinske Lysinstitut wordt de geneeskracht van het licht op lupuslijders toegepast.
Dat het licht een bacteriëndooder is, was reeds vroeger door de genees- en natuurkundigen Büchner en Minck aangetoond; het kwam er slechts op aan, op welke wijze men deze merkwaardige eigenschap van het licht in de geneeskunde zou kunnen toepassen op zekere huidziekten, die door microben ontstaan.
De Deensche professor Finsen, te Kopenhagen in staat gesteld tot vestiging van een laboratorium en een verplegingsinstituut, slaagde, na een reeks van proeven, door aanwending van geconcentreerd zonnelicht, later van geconcentreerd electrisch booglicht van groot vermogen, een geneeswijze van lupus te vinden. Onder inwerking dezer chemische lichtstralen, die den bacil dooden en in het lupusweefsel een genezingbrengende ontsteking wekken, werden verrassende resultaten van genezing verkregen.
In Augustus 1895 begon professor Finsen zijn ‘licht-geneeskunde’ toe te passen.
In een deel van den tuin van het Kommune Hospital werden de patiënten onder de zonnestralen en in een nabijgelegen barak onder het electrisch licht behandeld, totdat in Augustus 1901 een nieuw ‘licht-instituut’, in een nieuwe wijk der stad niet ver van de Sont, met eenige plechtigheid werd in gebruik genomen.
Het gebouw is van de nieuwste toestellen en electrische inrichtingen voorzien en heeft 350.000 kronen gekost.
Op het dak is een inrichting voor ‘zonnebaden’, waarbij de patiënt, met witte doeken omwikkeld en de oogen door watten in boorwater gedrenkt en grauw papier afgesloten, in een stoel of op een bed ligt, het hoofd zoo hoog mogelijk en beschermd tegen de zonnestralen. De verpleegster, die den patiënt behandelt en een bril met groote blauwe glazen draagt, regelt de richting van de zonnelens zoodanig, dat het brandpunt zich altijd zeer dicht bij de behandelde plek bevindt.
Bijgaande plaat op blz. 228 stelt de ‘belichting’ der patiënten voor onder de electrische lampen in de groote zaal: twee in een liggende en één in zittende houding; het brandglas is door slangen met de lens verbonden en wordt door de verpleegster op de zieke plaats stevig gedrukt. Dit duurt ruim een uur, waarna de behandelde plek, van 1 tot 1½ cM. groot en hoogst gevoelig, soms zeer pijnlijk is, onder compres wordt verbonden. De ‘reactie’ vertoont zich na een paar dagen door een grooter of kleiner wond, die dagelijks wordt verbonden en na een week of langer genezen is. Soms is de aangetaste plek na één behandeling onder de lichtstralen van lupus genezen, meestal echter na meerdere belichtingen.
De resultaten zijn voor professor Finsen zeer gunstig geweest: op 31 December 1899 had hij van de 462 behandelde gevallen van lupus 311 genezingen verkregen.