De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
[Nummer 26]Kopenhagen. Op den achtergrond: de Lieve-Vrouwekerk [Frue kirke], op den voorgrond: Museum Thorwaldsen.
Kopenhagen. De Verlosserskerk [Frelsers kirke.] | |
Schetsen uit Kopenhagen,
| |
[pagina 206]
| |
een kolossaal bronzen beeld: Mozes, door Bissen en David, door Jerichau ontworpen, terwijl boven den hoofdingang een basrelief in gips wordt gevonden, Jesus' intocht in Jerusalem voorstellend. Maar inwendigGa naar voetnoot1) is de kerk merkwaardig om de heerlijke kunstwerken van Thorwaldsen: welk een verheven uitdrukking op dat goddelijk gelaat, welk een edele en indrukwekkende houding van den Verrezen Christus, die in de altaarnis staat; welk een rijke verscheidenheid van voorkomen en houding en toch groote regelmaat bij de Twaalf Apostelen, in de zijbeuken geplaatst! Zie aan den opgang van het altaar dat heerlijk Doopbekken: een knielenden engel, welke die meesterlijk gebeitelde schelp draagt; beelden en doopbekken zijn alle uit edel marmer gehouwen. Hier vertoont zich de geniale meester in zijn volle kracht en rijke verbeelding, waarmede hij kunstgewrochten schiep, die het nageslacht met bewondering en eerbied aanstaart. Dat de beelden der Apostelen vóór de nissen staan, daarvan verhaalt men het volgende: de kunstenaar wilde zijn meesterwerken in de somber verlichte kerk niet half verbergen; daarom hield hij zich niet aan de bepaalde maat, doch maakte de beelden grooter, zoodat zij niet in maar voor de nissen moesten worden geplaatst. Van de Frue Kirke begeven wij ons naar de Frederiks- of Marmorkirke, op een pleintje in de Bredgade, de schoonste kerk der stad. Door Frederik V (1746-1766) werd in 1748, bij het 300jarig jubilé van het Oldenburgsche koningshuis, met den bouw begonnen; maar nadat twee millioen kronen waren besteed voor het kostbare marmer, dat de koning als bouwstof wilde bezigen, werd om den oorlogstoestand het werk gestaakt. Langer dan een eeuw lagen de marmerblokken daar, totdat in 1875 èn grond èn marmer door de regeering voor 200.000 kronen werden verkocht aan den staatsraad Fietzen. Nadat deze met den koop zijn voordeel had gedaan, begon hij eenige jaren later voor eigen kosten met den opbouw der kerk, naar het ontwerp van den architect Zwingmann, en in 1894 was zij voltooid en werd in tegenwoordigheid der koninklijke familie ingewijd. De kerk is een rotonde met een schoonen, 84 M. hoogen koepel, wiens middellijn 32.65 M. bedraagt en maar weinig kleiner is dan die van de St.-Pieterskerk te Rome. Boven den koepel, die met verguld lofwerk rijk is versierd, verheft zich een kleine koepel, waarboven een fraai verguld kruis prijkt. Waar de koepelmuren boven de kerk verrijzen, bevindt zich een vooruitspringende balustrade, waarop achttien beelden van beroemde Kerkvaders en nog anderen in deze volgorde zijn geplaatst: Joannes de Dooper, Petrus, Paulus, Polycarpus, Ireneus, Athanasius, Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus, Hieronymus, Benedictus, Gregorius de Groote, Bernardus, John Wicliff (!), Johannes Huss (!), Luther (!), Mozes en Elias. (Het gezelschap der drie hervormers bij die H.H. Kerkvaders moet hier niet te zeer verwonderen: meermalen vindt men in de huisgezinnen de afbeeldingen b.v. van den H. Petrus en Luther vreedzaam naast elkander hangen.) Aan weerszijden van den hoofdingang staan de bronzen beelden: rechts, van den H. Ansgarius, links, van Grundtvig (een vermaard predikant.) De voornaamste versiering der kerk van binnen zijn de fresco's van Overgaard, die langs de koepelwanden zijn aangebracht. De Frelsers Kirke (Verlosserskerk) in Christianshavn, in 1694 gebouwd, is bezienswaardig om haar altaar van Carrarisch marmer, waarop eenige beelden in welke midden de Verlosser, Wien een engel den lijdensbeker overreikt; verder om de beelden, die het koor omgeven en aartsengelen en engelen voorstellen, het albasten doopbekken met basreliefs en het orgel met sculpturen. Merkwaardig is vooral haar 95 M. hooge toren om het sierlijk verguldsel, de kunstige spiraaltrap, die hem omringt en het vergulde beeld van den verrezen Verlosser met de zegevaan in de hand op zijn spits. Evenzoo onderscheidt zich door haartoren de Trinitatis Kirke (Drievuldigheidskerk), in het midden der stad, naar de teekeningen van Christiaan IV in spitsbogenstijl (1637-1646) gebouwd, wier altaar en preekstoel met fraai beeldhouwwerk zijn versierd, en waarin de schoone graftomben van eenige beroemde mannen. De toren is de beroemde Runde Toorn, 36 M. hoog en 15 M. in doorsnede. Men verhaalt, dat toen czaar Peter de Groote Kopenhagen bezocht, hij herwaarts kwam en met zijn gemalin in een met vier paarden bespannen wagen naar boven reed (2 October 1716). (Onlangs heeft iemand het gewaagd, in een automobiel den toren te bestijgen.) Den ‘Ronden Toren’ te beklimmen, heeft iets eigenaardigs, of liever klimmen is het niet: men loopt door een weinig hellende, ongeveer 3 M. breede wandelgang (zou men het kunnen noemen) steeds in de rondte, liefst de buitenste zijde houdende, zooals men doet bij een wenteltrap, en stijgt bijna onmerkbaar. De wandelgang loopt langs de binnenzijde van den buitenmuur, die op verschillende plaatsen kleine vensters heeft, zoodat er voldoende licht is. Heeft men eindelijk een zekere hoogte bereikt, dan moet men nog een veertigtal trappen klimmen, om op het platvorm te komen. Rondom den torentrans vindt men zeer schoon smeedwerk uit den tijd van Christiaan IV, o.a. meermalen de letters R.F.P., beteekenend ‘Regna Firmat Pietas’ (Godsvrucht bevestigt het rijk), het devies van Chr. IV. Langs de buitenzijde van dat kunstig smeedwerk heeft men een hoog ijzeren hek gemaakt. Op mijn aanmerking dat dit buitenhek hier niet tot sieraad strekt, werd mij door een inwoner der stad, een geloofwaardig man, geantwoord, dat dit hek een noodzakelijk kwaad is en hier 15 à 16 jaar geleden werd geplaatst, om de vele zelfmoorden, die geschiedden door van den toren te springen, te beletten. Daar deze nagenoeg in het midden der oude stad ligt, heeft men van hier een prachtig gezicht over Kopenhagen en omstreken. Niet ver vandaar hebben de ongeveer 3500 Israëlieten, die in Kopenhagen wonen, hun synagoge, in 1833 naar het plan van professor Hetsch in Egyptischen stijl gebouwd en van binnen zeer smaakvol. Een der oudste en, na verschillende vernieuwingen ondergaan te hebben, een der schoonst monumentale kerken der stad is de Heilige-Geestkerk, met een antiek marmeren altaar, waarboven een schilderij Christus' Hemelvaart, en in het koor een schilderstuk Luther op den Rijksdag te Worms in 1521. Aan deze kerk, waarin de Deensche reformator Hans Tausen zijn leerstellingen verdedigde, grenst een mooie, zeer oude grafkapel, die eeuwen vroeger een deel van een klooster uitmaakte. Tegenover het slot Christiansborg niet ver van de haven is de kerk der Marine, de Holmens-Kirke, in Gothischen stijl in den vorm van een kruis gebouwd. De sieraden der kerk van binnen zijn het kunstig smeedwerk aan het altaar en den preekstoel, eenige schilderstukken en een groote kroonluchter. In de groote grafkapel het mausoleum der Marine, rusten eenige Deensche zeehelden, waaronder Niels Juel († 1697) en Peter Fordenskjold († 1720), wier bronzen standbeelden in de nabijheid der kerk worden gevonden. De Duitsche, Fransche en Engelsche protestanten hebben hier hun bedehuizen in: de Petri Kirke, de Deutsche Gemeinde-Kirche genoemd, een Gothische kruiskerk, wier sieraad haar schoone 68 M. hooge toren is; - de onaanzienlijke Reform Kirke, waartoe een Duitsche en een Fransche gemeente behooren, die in 1889 haar 200-jarig jubilé hebben gevierd; - de kleine, sierlijke, in vuursteen opgetrokken St. Albans-Kirke, van welke de prins van Wales (koning Eduard VII) in 1885 den eersten steen legde en wier mooie ligging in een park nabij de haven met haar schoonheid van bouw wedijvert. In deze kerk wordt het priesterkoor van het schip door een communiebank gescheiden, wat dus meer aan onze katholieke kerken doet denken. Ook zag ik hier bloemen op het altaar, die ik nog in geen kerk der Lutherschen had aangetroffen. De Irvingionen, volgelingen van Edward Irving († 1834), die in uitwendige gebruiken den Katholieken zeer nabij komen (b.v. door gebruik van wierook en wijwater) en zich Katholisch-Apostolisch noemen, hebben hier ook een kerk, die in 1871 werd ingewijd. Eindelijk de Russische Kerk in de Bredgade, naar de teekeningen van den Russischen architect Grimm in Byzantijnsch-Russischen stijl gebouwd en met drie vergulde koepels, ieder door een sierlijk kruis gekroond. Onder den middelsten koepel bevindt zich de fraai geschilderde afbeelding van den H. Alexander Newsky, naar wien de kerk is genoemd. Van binnen is zij prachtvol, zonder overladen te schijnen, waartoe ook het gedempte licht medewerkt. Onder de schilderstukken munten uit: Christus aan het meer Genesareth, de H. Alexander Newsky, Maria Magdalena, de aartsengel Gabriël, de H. Maagd met het goddelijk Kind, St. Michaël e.a. Door een schoone, met engelen en de vier Evangelisten beschilderde, deur komt men in de absis, waarin een kolossaal schilderij: Christus gebiedt den storm boven het altaar, waarvan de tafel bezet is met kostbare edelgesteenten, een geschenk des keizers is. In 1884 werd deze kerk, in tegenwoordigheid van czaar Alexander III en zijn gemalin, prinses Dagmar van Denemarken, en het Deensche hof ingewijd. Al deze kerken, behalve de Verlosserskerk, worden in de oude stad of op de grens daarvan gevonden; de kerken in de nieuwe wijken zijn alle klein en eenvoudig, bieden maar plaats voor 400 tot 800 personen en zouden meer in een dorp dan in een wereldstad op haar plaats zijn. Zij onderscheiden zich echter door twee zaken: eerstens door haar gunstige ligging, b.v. op een pleintje tegenover een lange straat, in een klein park, op den hoek van een paar breede straten, enz.; ten andere door de opmerkelijke overeenkomst der torens, waarmede alle voorzien zijn: een forschen, vierkanten, rood-steenen onderbouw, hier en daar zonder eenige versiering, en daarboven de vierkante of ronde spits, met koper gedekt en van een kruis voorzien. Alle hebben ook een uurwerk, bij sommige van slagwerk voorzien. Enkele dier kerken zijn geheel of gedeeltelijk op kosten van particulieren gebouwd. Zoo b.v. de Kors-Kirke (Kruiskerk) tegenover de lange Korsgade, in den volksmond de koffiemolen genoemd, omdat een koffiekoopman daarvoor 85.000 kronen heeft bijgedragen; een andere, de Jesus Kirke, in de wandeling de Bierkerk geheeten, werd gesticht door den heer Karl Jacobsen, een rijken bierbrouwer, die daarvoor een aanzienlijke som gaf. Deze kerk, in de vroegere voorstad Valby, maakt een gunstige uitzondering op de buitenkerken en kan met de schoonste der stad wedijveren. In Italiaanschen stijl gebouwd met een campanile (vrij staanden toren), onderscheidt zij zich door haar fraaie zuilen en friesen met basreliefs, haar | |
[pagina 207]
| |
altaar, preekstoel en orgel, alles getuigend, dat hier met smaak over onbekrompen middelen werd beschikt. Het pleit zeker zoowel voor den kunstals den godsdienstzin der schenkers, dat zij voor dergelijken kerkbouw hun kapitaal ter beschikking stelden.
***
Aan het hoofd der inrichtingen voor wetenschap te Kopenhagen staat de Universiteit, in 1479 door Christiaan I gesticht en in 1788 gereorganiseerd. Zij vierde in 1879 haar 400-jarig jubilé en heeft, gelijk zoo menige Alma Mater der wetenschap, tal van beroemde mannen, waaronder met Europeeschen naam, opgeleverd. Tot haar beroemdste hoogleeraren behooren: de godgeleerden Clausen en Martensen; de rechtsgeleerden Kolderap-Rosenvinge en Krieger; de geneeskundigen Bang, Eschricht, Otto en Stein; de natuurkundigen Oerstedt en Steenstrup; de geschiedkundigen Werlauff, Allen en Schiern; de wijsgeeren Sibbern en Nielsen; de kruidkundige Schouw; de letterkundige Madvig; de taalkenner Petersen; de sterrenkundige d'Arrest, enz. Het Universiteitsgebouw, dat van buiten maar vooral van binnen om zijn vele beelden en groepen bezienswaardig is, ligt tegenover de Lieve-Vrouwekerk, in een rustige omgeving en is in Gothischen stijl door professor Malling in 1836 gebouwd. In de nabijheid der hoogeschool liggen een paar gebouwen, die een deel van haar uitmaken: de Universiteits-bibliotheek en het Zoölogisch Museum. De eerste, door professor Herholdt in oud-Gothischen stijl (1857-61) gebouwd, bevat meer dan 200.000 boekdeelen en ruim 4000 handschriften in oud-Perzische, Indische en Noordsche talen. Het uitgebreid Zoölogisch Museum met zijn ongeschonden geraamten van uitgestorven reusachtige dieren; zijn talrijke opgezette zoogdieren en vogels; zijn verzameling van walvischskeletten, eenig in haar soort; zijn vele, waaronder zeldzame, visschen en andere waterbewoners; zijn honderden insecten en lagere diersoorten; zijn menigte kasten, vitrines en laden, die een wereld van dieren in verschillende toestanden bevatten, is hoogst merkwaardig en een rijke bron van studie, zoowel voor den geleerde en den student als voor den liefhebber. Van den vrijen toegang 's Zondags en 's Woensdags wordt dan ook een ruim gebruik gemaakt. Gelegenheden voor de practische studie, en met de Universiteit verbonden, zijn: het Koning Frederiks-Hospitaal met de daaraan grenzende Chirurgische Akademie, het Bacteriologische en het Chemisch Laboratorium, het Observatorium, de Botanische tuin en boomkweekerij. Andere inrichtingen voor hooger onderwijs zijn: de Polytechnische school, in 1829 gesticht, waar de jongelieden theoretisch en practisch worden onderwezen in de scheikunde, wiskunde en werktuigkunde; de Veeartsenijschool, in 1773 gesticht en later met een Landbouw-akademie verbonden. Behalve deze en een Militaire school, in 1820 en een Marineschool, in 1781 gesticht, zijn er nog tal van scholen voor hooger en middelbaar onderwijs, terwijl jeugdige kunstenaars, voor hun vorming, gelegenheid hebben aan de Akademie der schoone kunsten in het slot Charlottenburg. Bij de inrichtingen voor wetenschap vermeld ik ten slotte de Groote Koninklijke Bibliotheek, een der aanzienlijkste van Europa. Deze ‘Apotheek der ziel’ is door Christiaan III (1533-1559) gesticht en bestaat uit drie afdeelingen: de Deensch-Noorsch-Zweedsche afdeeling, de vreemde litteratuur, alle talen en wetenschappen omvattend, en de afdeeling Handschriften in verschillende talen, waaronder IJslandsch van 't jaar 1300. Dit oud-IJslandsch manuscript, het Flötebog (bog = boek) genoemd en IJslandsche mythen en sagen bevattend, is op de tentoonstelling te Chicago in 1892 geëxposeerd geweest, nadat met veel moeite de toestemming des Konings en der regeering was verleend om dit kostbaar document, haast schreef ik reliek, voor dat doel af te staan. Het aantal boeken der Bibliotheek bedraagt meer dan 700.000 en wordt jaarlijks met 3000 vermeerderd, dat der handschriften 300.000. Zij is dagelijks geopend en heeft een ruime, uitstekend ingerichte leeszaal. Is er door dit alles in deze stad ruimschoots gelegenheid voor beöefening der wetenschap, zeker niet minder is er te zien, te leeren, te genieten voor de kunst. Weinig hoofdsteden in Europa bezitten zoovele, zoo onderscheidene en zulke rijke Musea als Kopenhagen. Het zijn ware schatkamers van oude en jongere, de edelste en hoogste, kunsttrezoren, van producten der grootste geestesgaven, der rijkste verbeelding, der hoogste idealen, door kunstlievenden en kunstkennenden te zamen gebracht, leerscholen voor het hoogste aanschouwingsonderwijs, voor ieder open en bijna dagelijks toegankelijk. Jammer echter dat de lof en de waardeering hier niet onverdeeld kunnen zijn. De kunst is evenals de wetenschap een goddelijke gave, den mensch alleen als koning der schepping geschonken, en dan slechts voldoet zij aan haar roeping, wanneer zij tracht hét ware, het goede en het schoone in de edelste en verhevenste vormen weer te geven; als zij bij haar pogen om de hoogste idealen te bereiken streeft naar de volmaaktheid, en daarbij zoo dicht mogelijk te naderen poogt den grootsten kunstenaar: God. Maar er is een andere richting in de kunst en deze wil slechts weergeven de realiteit, de werkelijkheid, hoe ook van vorm of voorstelling, om het even of deze schoon of leelijk, verheven of laag, edel of verachtelijk is. Zij kiest haar onderwerpen waar en welke zij wil en tracht die natuur-getrouw weer te geven, niet lettende op wansmaak of onkieschheid, vaak niet op onkuischheid. De afbeeldingen van personen en voorvallen uit de heidensche godenleer mogen dikwijls uitmunten door schoonheid van vormen, haar vaak zinnelijke voorstelling of haar naaktheid maakt ze voor velen ongenietbaar. Producten van de realistische richting der kunst worden hier vele in sommige Musea gevonden. Als voornaamste dezer schatten en kunstverzamelingen wordt gewoonlijk beschouwd het THORWALDSEN-Museum, de trots der Denen, in half-Egyptischen, half-Griekschen stijl naar het plan van den architect G. Bindesböll op kosten der stad van 1838-1846 gebouwd. Het heeft meer dan 500.000 kronen gekost, terwijl Thorwaldsen voor onderhoud 50.000 kronen schonk. Het gebouw vormt een vierhoek, lang 70, breed 40 en hoog 15 M.; het schilderwerk in cement der buitenmuren, dat door weer en wind veel heeft geleden en daarom een geheele restauratie behoeft, stelt voor: aan de eene zijde de plechtige ontvangst door het juichende volk van den kunstenaar te Kopenhagen op 17 September 1838, na een achttienjarig verblijf in het buitenland, met een groot deel zijner voor het Museum bestemde werken; aan de andere zijde het overbrengen op verschillende vervoermiddelen van al deze kunstgewrochten. Boven den hoofdingang bevindt zich een Victoria, die een vierspan bestuurt, een kunstwerk in brons, waarvan de godin en één paard door Thorwaldsen, de drie andere paarden door den beeldhouwer Bissen zijn gemodelleerd. Vóór we het heiligdom der kunst binnengaan om te zien en te bewonderen, eerst een woord over den grooten meester zelven. Bertel Thorwaldsen werd den 19den November 1770 op zee tusschen IJsland en Kopenhagen geboren en legde zich aanvankelijk toe op het bedrijf zijns vaders: het snijden van beelden ter versiering van schepen. Maar hij was voor grootscher loopbaan bestemd en zou later in steen en edel marmer kunstgewrochten scheppen. Op zijn elfde jaar was hij leerling aan de school der Akademie van Schoone Kunsten te Kopenhagen, waar hij verschillende prijzen behaalde en o.a. de buste van den minister Andreas van Bernstorff modelleerde. Dit vestigde de aandacht op hem en bezorgde hem een jaargeld voor een reis naar Rome, waar hij in Maart 1797 aankwam. Hier aanschouwde hij de antieke beelden van goden en helden en andere producten der klassieke kunst en kreeg hij omgang met groote mannen, zooals Canova, Carstens, den geleerden Zoëga e.a. Daardoor maakte het Rome der kunst en wetenschap zich van den zoon van het Noorden meester, gelijk eeuwen vroeger het Rome des gewelds, door de macht der wapenen, de Noordsche barbaren overwonnen en het Rome der liefde, door de prediking van het Christendom, ook ten laatste in het Noorden gezegevierd had. De bewondering, waarmede hij de kunstwerken der ouden beschouwde, ontvlamde zijn geestdrift en spoorde hem aan tot navolging; een navolging, die echter zijn oorspronkelijkheid niet schaadde. Talrijk zijn dan ook zijn mythologische beelden en voorstellingen (o.a. Bacchus en Ariadne en Jason, het Gouden Vlies veroverend, zijn eerste groote werken), waarvan vele hier in het Museum, maar ook verscheidene in buitenlandsche verzamelingen of in bezit van particulieren zijn. Van de vele opdrachten, hem door vorsten of andere voorname mannen gedaan, vermeld ik die van keizer Napoleon, om voor het zomerpaleis op den Monte-Cavallo een groote fries te bewerken; hij koos daartoe De Triomftocht van Alexander den Groote in Babylon en voltooide het kunstwerk in 1812. Later heeft hij dit meermalen gebeiteld, o.a. ook voor het in 1884 verbrande slot Christiansborg. Van zijn arbeid der volgende jaren zijn vooral vermeldenswaardig: de busten van Ganymedes, van lord Byron, zijn beroemde Herdersknaap met den hond, Mercurius als Argusdooder en de twee bas-reliefs Christus met Zijn Jongeren aan het meer van Tiberias en Christus in Emmaus. In 1819 keerde hij naar zijn vaderland terug, waar zijn eerste kunstwerken waren de standbeelden van den Koning en de Koningin, benevens van verscheidene prinsen en prinsessen. Van dien tijd zijn ook eenige der kunstgewrochten voor de Lieve-Vrouwekerk, boven beschreven. Tot Deensch Staatsraad benoemd, vertrok hij in 1820 over Berlijn, Dresden, Warschau, waar hij de buste van Czaar Alexander I modelleerde, Troppau en Weenen naar Italië. Te Rome schiep hij weder verscheidene kunstgewrochten, waaronder: de modellen der overige apostelbeelden en het uit veertien beelden bestaande fronton: De prediking van Joannes in de woestijn voor de Lieve-Vrouwekerk; het Monument van Copernicus en het Ruiterstandbeeld van prins Poniatowski, beide in brons te Warschau; het borstbeeld en een bas-relief voor de sarcophaag van kardinaal Consalvi en een heerlijk monument ter eere van Paus Pius VII in de St.-Pieterskerk; verschillende standbeelden, enz. Toen hij in 1838 voor de tweede maal in zijn vaderland terugkeerde en vele zijner kunstschatten medebracht, had bovengenoemde geestdriftvolle ontvangst door zijn landgenooten plaats. In de beide volgende jaren modelleerde hij vooral onderwerpen uit het leven des Zaligmakers, alsmede het standbeeld van koning Christiaan IV, de busten van Holberg, Oehlenschläger en Steffens en zijn eigen standbeeld in natuurlijke grootte. In Mei 1841 vertrok hij voor de derde maal naar Rome, waar hij o.a.: De zeven | |
[pagina 208]
| |
de vier rijtuigen van den nieuwen koninklijken trein.
| |
[pagina 209]
| |
zijgang van den nieuwen koninklijken trein.
slaapkamer van h.m. de koningin in den nieuwen koninklijken trein.
| |
[pagina 210]
| |
dagen der week, voorgesteld door engelen, De vier jaargetijden en eenige mythologische voorstellingen vervaardigde; reeds het volgende jaar reisde hij naar zijn vaderland terug en overleed te Nysoe in Maart 1844. Volgens zijn wensch werd hij begraven in het Museum, waar zijn stoffelijk overschot rust op den binnenhof, omgeven door de zalen met zijn kunstgewrochten, als een meester in zijn atelier omringd door zijn werken. Op twee verdiepingen in 42 grooter en kleiner zalen - behalve de voorhal beneden, de corridors en de Christuszaal - bevinden zich in het Museum 648 kunstwerken, door Thorwaldsen zelven vervaardigd, benevens vele andere, alles door hem bij laatste wilsbeschikking aan zijn vaderland vermaakt, onder voorwaarde dat daarvoor een afzonderlijk gebouw zou worden bestemd. Een catalogus in drie talen (Deensch, Fransch en Duitsch) wijst den weg in deze kunstwereld, waar men zich verbaast over de groote vruchtbaarheid, de veelzijdige opvatting, de rijke verbeelding, de naïveteit en den humor, en de geoefende meesterhand, die wat de geest schiep zoo juist wist te belichamen. Het is hier niet mogelijk uit die talrijke kolossale standbeelden en groepen, busten en reliefs, in gips en marmer, van vorsten en groote mannen en mythologische voorstellingen, afzonderlijke op te noemen; van eenige der voornaamste is boven reeds gesproken. Op de tweede verdieping is Thorwaldsen's schilderijenverzameling geplaatst, over verschillende zalen verdeeld; hieronder bevinden zich eenige meesterstukken van Deensche en andere kunstenaars. In de laatste zaal, No. 42, vindt men - behalve Thorwaldsen's onvoltooiden arbeid, waaronder een buste van Luther, en eenige schilderstukken, onder welke twee portretten van den grooten meester - ook zijn meubelen, en het trof mij, met welke zorg en piëteit deze worden bewaard: niet alleen zijn zij voortreffelijk onderhouden, maar ook zorgvuldig gedekt met helderwitte lakens, die zeker dikwijls worden verwisseld.
(Wordt vervolgd.) |