De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
[Nummer 24]In memoriam.
| |
[pagina 190]
| |
geven. Wat Dr. H.J.A.M. Schaepman, roemrijker gedachtenis, zoo menschkundig in de lijkrede van Rijsenburgs president opmerkte: ‘Deze goede grijsaard beminde de jeugd en kon belang stellen in hun spel’, dat was mede op Haarlems bisschop toepasselijk, wanneer jeugd en spel slechts op tijd en in passende mate aan zijne oogen werden vertoond. Uit de menschen genomen! O, hoe verdween zelfs die onschuldige vreugd, zoodra een lijdende zich tot dezen bisschop der goedheid wendde. Wij, die zelf in zulke omstandigheden hebben verkeerd, wij, die ook anderen als Christus' Kruisdragers in vrij groote mate kennen, wij zouden omtrent dezen bisschop mét reuzenkracht de lofspraak op keizer Titus willen uitbazuinen: Honor et deliciae generis humani: hij was de eer en 't vergenoegen der geheele menschheid. En voegt het niet, geheime vertrouwelijkheden te openbaren in tijdschriften, mag men zelfs van den bisschop uit de menschen genomen, niet van nabij verhalen, hoe hij, in den meest-letterlijken zin, weende met de weenenden, welnu, laten dan 's mans openbare geschriften ten minste spreken! Zóó sterk vroeg hij in den Vastenbrief van 1897 liefde, en wel toegevende, opofferende liefde van zijne diocesanen jegens andersgezinden, dat de organen van onze sterkste tegenstanders rondweg hebben geschreven: ‘Wij hadden gaarne gewild, dat zulke woorden het eerst van onze opperhoofden waren vernomen.’ ‘Houdt deze waarschuwingen,’ zoo schreef Mgr. Bottemanne, ‘bijzonder in het oog, mijne geliefden, wanneer gij zelven op onaangename en bittere wijze wordt aangevallen.’ En nog eens stond er verder: ‘Misschien mishaagt dergelijke bedaardheid, B.G., aan sommigen uwer,.... voor hen gelde Onze laatste opmerking: Gedurende vijftig jaren van ons priesterlijk leven hebben wij in woorden, in geschriften, in daden ons niet alleen bezadigd getoond, maar welwillend en liefderijk jegens onze on-katholieke landgenooten. Wij gevoelen er geen spijt over en, bij het klimmen der jaren, beseffen wij duidelijk de ijdelheid van het genot, dat men zoekt in eene overwinning op zijnen medebroeder.’ Zeker, de liefde was hier einde en begin en Sint Paulus' woord was geheel vervuld: deze bisschop was uit de menschen genomen, opdat hij medelijden zoude hebben; geen sterveling kon zelfs het beroep op zijn eigen voorbeeld van zachtmoedigheid te schande maken. Geen wonder nu, dat de hoogepriester, die zóó opging in anderen, nog in den dood voor zich zelven alle die eerbewijzen heeft afgewezen, welke slechts gevoegelijk afgewezen konden worden. De man van zeer groote eruditie op het terrein der Kerkhistorie, de bouwheer van de Sint Bavo, de stichter van zoovele parochieën, de groote beschermheer van den R.K. Volksbond, de uitdeeler van geheele schatten aan aalmoezen, de hooggeëerde prelaat met onderscheidingen van paus en koningin zoo overvloedig begiftigd, hij ging in armoede henen als Christus op het Kruis en wilde geen lijkrede en geen begeleiding van eere bij zijne begrafenis, maar vroeg alleen om ‘veel gebeds’ voor zijne ziele. Moge onze korte schets in dit nummer der Illustratie er iets toe bijdragen, dat onze lezers aan die vraag des stervenden in ruime mate voldoen. Dan zal voorzeker die overledene Hoogepriester, die hier op aarde reeds omnia in caritate, alles slechts in de liefde wilde stellen, zijne bezorgdheid voor ons in den hemel, in het volmaakte liefderijk, bij den Opperheer der Kerk blijven behouden. Zijn gebed zal ook de harten van Haarlems diocesanen, naar plicht en eere, straks weer keeren tot dien Vader in Christus, die, naar Rome's opdracht, den gevallenen staf van Monseigneur Bottemanne ter hand nemen zal, opdat de dingen, welke God aangaan, nimmer sterven, nimmer ondergaan, noch onder den ernst des levens, noch onder de blijdschap van het ware Christenhart, maar dat zij bloeien onder de zorgen van iederen Hoogepriester, van eeuw tot eeuw en van geslacht tot geslacht.
Leiden Mei 1903. P.M. Bots, R.K. Pr. en rustend rector. |
|