[Nummer 15]
Nicolaas Beets.
‘Nog tien jaren, nog twintig (of vraag ik te veel?)’ had de vijf-en-vijftigjarige Beets geschreven. De geestige dichter van het Kriekende Kriekske koos die woorden tot motto boven het Betuwsch liedje, waarmee hij den 13den September 1894 acht dichtjes in hetzelfde zangerige dialect den tachtig-jarigen grijsaard toewijdde:
't Was nie te veul gevraogd, o neen!
Vraog nòg maor tien, wès nie verlegen,
Ge bint de liev'ling van Gods zegen;
En vraog die ook veur mien meteen,
Dan stuur 'k oe, aon 'en snoer geregen,
Weer dichtjes toe, gen acht maor negen,
Veur iellek tiental jaoren één.
Wie wenschte niet van harte èn voor den bezongene èn voor den zanger èn... voor eigen letterkundig genot, dat Pater Van Meurs het volgend jaar ook zijn tuiltje van negen had mogen aanbieden? Helaas! de dood heeft een streep gehaald door de berekening der hoop, welker vervulling heel Nederland zoo gaarne gezien had: Beets is ten grave gedragen in zijn 89ste levens-jaar te Utrecht, de stad, die gedurende een halve eeuw hem onder hare burgers tellen mocht en vanwaar hij eens ‘Holland’ toezong:
Zoet Holland, lieflijk Holland,
Door leiding van Gods goedheid
en nooit betreurden plicht;
'k Zie daar den graf kuil gapen,
Waarin ik zacht zal slapen,
Als op den Stichtschen akker
mijn dagwerk is verricht.
Er zijn in de letterkundige geschiedenis van ons vaderland weinig mannen geweest, die hun ‘dagwerk’ van zoo-véél glorie en zóóveel zonnig geluk beschenen zagen als Beets, als Hildebrand. ‘Soli Deo gloria!’ begon zijn woord van dank op de hulde hem gebracht den 13den September 1884 in Tivoli, waar men den zeventigjarige zijn marmeren borstbeeld aanbood en zooveel andere bewijzen gaf van Neerlands grootgaan op dien grooten zoon; ‘God alleen de glorie!’ - en waarlijk, zoo schoon als de daad dier opdracht was, zoo wáar was de inhoud, want er wás eer en glorie overvloedig. ‘Laat mij,’ sprak hij toen verder, ‘daarmede [met de liefde, mij bewezen] ten grave gaan. Ik ben 70 jaar oud geworden, maar heb onder de menschen, op aarde niets heerlijkers bevonden dan de liefde.’ Schoon uitgesproken bijna negentien jaren vóór zijn dood, men zou zich die woorden gemakkelijk kunnen denken als Beets' testamentairen dank aan het volk, welks hart hij met de Camera Obscura zóó eens voor altijd veroverd had, dat het voortaan met blijde belangstelling aanvaardde al wat in dichtvorm als 't ware de auto-biographie behelsde van zijn Hildebrand op lateren leeftijd.
Gij hebt mijn kunst steeds naar mijn zucht geschat,
Den broeder in den dichter lief gehad,
zong hij in de jongelingsjaren zijne zuster toe. Als ge het woord ‘broeder’ verandert in ‘zielsvriend’, dan kunt ge beide veizen in den mond leggen van den dankbaren Beets, afscheid nemend van zijn dierbaar volk.
Naar een phot. van J. Schumaker, photograaf te Utrecht.
nicolaas beets, † 13 Maart 1903.
Of Beets in de stilte van zijn binnenkamer zich door de fluisterende stem der Muze de onsterfelijkheid heeft hooren profeteeren, weet niemand; maar de vox populi, dat is de stem der duizenden en nog eens duizenden heeft Hildebrand een halve eeuw lang bij zijn leven de onsterfelijkheid toegezegd, neen toegeroepen, toegelachen en toegejubeld. Er is, algemeen gesproken, in tegenwoordigen roem wel geen zeker bewijs te vinden voor toekomstigen, maar als er in dit geval iets is wat heel dicht een zeker bewijs nabijkomt, dan is het dat om zoo te zeggen vooruitloopend-proefondervindelijk bewijs van Hildebrand's éenige populariteit.
Wie twijfelt er aan, zij ook in het rijk der letteren de stem des volks niet immer eensluidend met de godinnestem der schoone Muze, of vele tijden ná ons zal er een publiek wezen, dat Hildebrand's humor en rake typen, zijn ‘Familie Kegge’, zijn ‘Familie Stastok’, zijn Nurks, zijn Bruis onvergetelijk roemt en dankbaar gewaagt van den gunstigen keer, welken die ééne man met dat ééne boek in onze vaderlandsche litteratuur teweegbracht.
De dagbladen brachten uitvoerige levensberichten van den grooten overledene, wij kunnen ons derhalve gevoeglijk bepalen tot aanstipping van eenige data.
Nicolaas Beets, de zoon van den Haarlemschen scheikundige Martinus Nicolaas Beets en van Maria Elisabeth de Waal Malefijt, werd geboren den 13den September 1814. Daags voor zijn verjaardag in 1833 ingeschreven als student in de theologie te Leiden, promoveerde hij er den 11den Maart 1839, hetzelfde jaar der eerste uitgave van zijn beroemde Camera Obscura. Den 3den September 1840 huwde hij een kleindochter van Van der Palm, jonkvrouw Aleidé van Foreest, en vestigde hij zich te Heemstede als predikant. Den 11den Juni 1854 werd Beets in de Evangelie-bediening bevestigd te Utrecht. Nog geen twee jaar later verloor hij er zijn eerste gade. Den 20sten October 1859 hertrouwde hij met dezer zuster, jonkvrouw Jacoba Elisabeth.
In 1887 verscheen Na vijftig jaar, Noodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura