boven de knieën geklommen was, begaf haar toch de moed niet, zelfs niet voor één oogenblik. In haar gelaat kon men gelatenheid en geduld, sterke, lijdzame kracht lezen. De tegenstelling tusschen haar kalmte en de woeste wanhoop van mevrouw Seuter en de negers was wel opmerkenswaardig. Het was wel een tijd om ieders moed op de proef te stellen. Ik wist, dat het den heer Gordon niet aan moed ontbrak, maar toch scheen zelfs zijn kracht hem te begeven. Zijn blik was woest. De zenuwen van zijn mond trokken en beefden, en nu en dan mompelde hij iets, dat ik niet verstaan kon.
DE GEBOUWEN VAN JERUSALEM'S TEMPEL TIJDENS CHRISTUS' LEVEN.
Gereconstrueerd door den bouwmeester Dr. Schick te Jerusalem.
Duim na duim steeg het water, tot dat het aan mijn vest reikte. De eene knoop verdween na den anderen, daar iedere minuut onze verraderlijke vijand op ons won. Toch wilde ik nog niet alle hoop opgeven. Intusschen was er nog geen woord geuit door, geen kreet ontsnapt aan den heer Gordon of zijn heldhaftige dochters. Mevrouw Seuter had opgehouden te schreeuwen, want zij had een langen neger overgehaald haar op zijn schouders te nemen, waar zij met groote en duidelijke tevredenheid een der kaarsen vastklemde. Zij was als in een paradijs; zij zag niet in, dat het verlangen naar levensbehoud even sterk was in den neger als in haar zelve, en dat op het oogenblik, waarop het water hoog genoeg gestegen zou zijn, om zijn leven in gevaar te brengen, hij haar zonder aarzelen aan haar lot zou overlaten.
Neen, daar was geen hulp, geen uitkomst voor ons, en al wat wij konden doen was, het naderen van dien vreeselijken dood, die ons langzaam maar zeker bekroop, met kalmte af te wachten. Een tijd van grootere spanning kan men zich niet verbeelden. Ik heb veel doorgemaakt, maar zoo iets nooit. Men mag dapper zijn, als het bloed kookt en de hitte van het gevecht meewerkt, maar onverschrokken te staan bij het zien, hoe de wreede vernietiger ieder oogenblik duim bij duim nader en nader komt, vraagt een heel ander soort van moed.
Het water had nu bijna onze oksels bereikt; ik voelde meer en meer mijn kracht wegzinken. Ik wilde hard roepen, om hulp schreeuwen. Het was toch zóó verschrikkelijk op deze wijze evenals ratten in een kelder te verdrinken, dat ik er met walg en afschuw van terugdeinsde.
Juist toen ik alle hoop begon op te geven, kwam nog eens het hol gerommel der aardbeving en het walgend gevoel van den schok. De heele plaats schudde, het water kwam in beroering en - den Hemel zij dank - zakte gedeeltelijk weg. Een tijdje kon ik mijn eigen oogen niet gelooven; ik verwachtte het weer te zien rijzen. Tot mijn groote vreugde bevond ik echter, dat het vlug daalde. Het was een oogenblik van algemeene opbeuring, ofschoon wij nog geenszins buiten gevaar waren. Wij waren gered van een oogenblikkelijken dood, dat is waar, maar hoe zouden wij uit onze levende graftombe bevrijd worden? Hoe konden wij onzen toestand aan anderen bekend maken?
Gedurende verscheidene uren bleven wij in die positie - een gedeelte van den tijd daarenboven in een afgrijselijke duisternis, want het licht ging uit en wij hadden geen ander om het te vervangen. Ik weet niet of ik of iemand anders sliep. Wat ik wel weet, is, dat we allen na een tijdje in een staat van gevoelloosheid schenen te zijn, want er werd geen woord geuit. Eéns meende ik mijn zinnen te verliezen, want mijn brein werd vol van vreemde onaardsche gezichten. Uit dien toestand werd ik eensklaps opgewekt door harde kreten.
‘Wat is er,’ vroeg ik. ‘Wat scheelt er aan?’
‘Het water komt weer binnen. Hoort ge het niet?’ riep mevrouw Seuter jammerend.
Ik luisterde. Zeker, daar was een geraas - maar het klonk niet als van water. Toen hield het op. Ik voelde om mij heen; maar mijn zinnen waren zóó verbijsterd, dat ik niet kon zeggen, of het water rees of niet, of dat er eigenlijk wel water was. Ik luisterde nog eens. Zeer zeker, daar waren geluiden.... Zij kwamen van boven. Eerst onduidelijk, maar ieder oogenblik werden zij duidelijker en ten laatste kon ik de slagen van houweelen en het geschrap van schoppen onderscheiden. Dit geluid was vermengd met het geroep van menschelijke stemmen.
Hulp was nabij. Eenige minuten later werd - onuitsprekelijke vreugde - het luik geopend en het zonlicht viel op ons neer.
Ik zal niet beproeven onze gevoelens te schetsen, noch de wilde vreugde der negers, boven en beneden. Ook kan ik geen juist denkbeeld geven van de wijze, waarop mevrouw Seuter zich gedroeg, zóó woest waren haar uitlatingen van vreugde. Alleen weet ik, dat de heer Gordon en zijn twee dochters in hun vervoering mij omhelsden en dat ik dit zeer prettig vond.
de tempelplaats te jerusalem met hare gebouwen in onzen tijd.
Onze volkomen bevrijding werd nog eenigen tijd uitgesteld door gebrek aan een ladder. Terwijl men er een zocht, waren