Opgesloten in een ‘storm-vrijen kelder.’
Naar het Engelsch door G.S.
Op een van die heerlijke, stille morgens, die men alleen in de tropische landen aantreft, sprong ik uit bed, juist toen de groote, roode zon opsteeg boven het prachtige landschap, dat ver zich naar alle kanten uitstrekte. Na mij met meer zorg dan gewoonlijk gekleed te hebben, ging ik in de warande om mijn morgenkoffie te drinken.
Ik was goed gemutst, want ik had het zóó geregeld, dat ik een rijtoertje zou maken naar, en den dag doorbrengen te Paradijs - een plantage, mooi gelegen in de bergen.
Judy, mijn zwarte dienstmeid, kwam spoedig met mijn koffie aan. Zij was een zeer oude vrouw, een wonderlijke reputatie onder de negers genietend, om haar profetischen geest. Dezen morgen was haar gelaat buitengewoon ernstig, zoo zelfs, dat ik glimlachende vroeg, waarom zij er toch zoo droevig uitzag op zulk een prachtigen morgen.
Tot mijn verwondering vroeg Judy mij ernstig, toch eens naar den barometer te kijken, er aanstonds als haar overtuiging bij voegende, dat een orkaan het eiland bedreigde.
‘Welnu, ik zal eens naar het glas zien, zoodra ik mijn koffie op heb; maar mijn bezoek aan Paradijs uitstellen - daar komt niets van in.’
De oude vrouw ging weg. Toen ik mijn koffie ophad, stapte ik even naar buiten om naar den barometer te zien. Hij stond op 30o en, zooals ik al gezegd heb, de morgen was prachtig. Wetende, dat er te Paradijs een lieve familie op mij wachtte, lachte ik om Judy's vrees en besloot te vertrekken.
Op dit oogenblik kwam mijn vriend met veel beweging de kamer uitgeloopen.
‘Hoe staat het glas, Tom? Judy zegt, dat we storm krijgen en zij heeft altijd gelijk.’
‘Nonsens,’ antwoordde ik. ‘Het glas staat zoo vast als een rots. En dat Judy het altijd goed heeft, is ook allemaal klets.’
‘Ach!.... Maar ik verzeker u, dat het niet zóó is. Ik heb vier orkanen bijgewoond en Judy had ze alle voorspeld. Het kan zijn, dat we het vandaag niet krijgen, maar men kan meer op haar dan op den barometer rekenen. Daarom, als ge mijn raad wilt volgen, stel uw uitstapje naar de Gordons uit.’
‘Dwaasheid!’ riep ik uit. ‘Ik heb mijn woord gegeven en zal het houden ook. Ik wil u niet meetrekken, als ge bang zijt, maar ge moet niet denken, dat ge mij bang maakt.’
‘Och, mijn goede jongen,’ antwoordde mijn vriend, ‘als ge eens ondervonden hebt, wat een West-Indische orkaan beteekent, zult ge er voor een tweeden keer genoeg van hebben. Daarenboven is er geen kwader plaats op het heele eiland dan dat Paradijs van Gordon. De wind komt dan tusschen die twee bergen en maakt de vallei als gek.’
Mijn vriends raad maakte toch wel eenigen indruk op mij, want ik bemerkte, dat hij het werkelijk meende; maar, om nog eens de waarheid te zeggen, daar was een zekere juffrouw Gordon te Paradijs, van wie ik erg veel hield, en niets minder dan de werkelijke tegenwoordigheid van den wervelwind had mij kunnen weerhouden. Daarbij komt, dat ik goed gezond en opgeruimd was. Ik kon het denkbeeld niet verdragen, dat ik, die in alle deelen der aarde rondgezworven had, zou afgeschrikt worden door de voorspellingen van een oude negerin. Daarom opstijgende, met een zwarten jongen als gids bij mij, begon ik mijn reisje.
Ik reed vlug voort, want de vroege bries van een tropischen morgen is nogal frisch. Het natuurtooneel, dat zich aan mij vertoonde, was bekoorlijk schoon. Ofschoon erg slecht, was de weg toch prachtig woest, schilderachtig. Hij volgde den loop van een diepe geul, waarvan de zijden, die ieder oogenblik steiler en steiler werden, bedekt waren met een groenen en weelderigen plàntengroei, bestaande uit boschjes en kruipplanten, met wonderbaar schoone bloemen.
Na dit ravijn een eindweegs gevolgd te hebben, kwam ik eindelijk in het open veld, een heerlijke vlakte. Aan beide kanten verhieven zich hooge bergen, wier toppen, nu en dan zichtbaar in de wolken, het uitspansel schenen te raken. Deze bergen waren geheel met groen bekleed, terwijl ginds een grasvallei met grillige hellingen zich tot den rand van de zee uitstrekte. Ik had zelden iets zoo grootsch gezien. Ik was als betooverd. Nergens ter wereld wordt de verbeelding zoo krachtig aangegrepen als door het natuurschoon der tropen.
Heel ver was ik niet gegaan, toen ik eensklaps bemerkte, dat het voorgevoel van de oude Judy niet zonder beteekenis was. Want een schitterend, ofschoon onheilspellend tooneel vertoonde zich voor mij. Een vreeselijke bank van zwarte wolken was, om zoo te spreken, uit den boezem van den oceaan opgerezen en hing bijna onbeweeglijk aan den verren horizon. Twijfelend keek ik er naar, toen zij eensklaps in beweging scheen te komen, als onder den drang van een hevigen wind. Bij massa's rolden de zwarte dampen naar voren en verspreidden zich dwars door de lucht. Het was een vreemd en grootsch schouwspel; de eene helft van de lucht was zwart als de nacht, de andere helft helder en schitterend zonder een wolkje om haar kalme stilte te verbreken. Het contrast bereikte het toppunt, toen eensklaps uit het duistere gevaarte bliksemstraal na bliksemstraal in de zee neersloeg en de donder, schor rommelend in de verte, door de bergen werd herhaald, van klip tot klip en van rots tot rots weerklinkend.
Overweldigd door de grootschheid van het schouwspel, had ik eenige minuten mijn paard ingehouden. Doch nu joeg ik weer voort, daar zoowel mijn paard als mijn gids de noodzakelijkheid van krachtsinspanning schenen te begrijpen. Het was een wedren met den storm. Maar vóór ik de plantage van mijn vriend kon bereiken, vlogen de wolken reeds boven mij heen en de wind huilde in de lucht, alsof nu reeds de orkaan woedde - ofschoon er beneden geen tochtje was waar te nemen. Geen blad ritselde, geen rimpeltje plooide de kalme zee.
Paradijs kwam nu in 't gezicht. Het was zijn naam wel waard, want een schoonere ligging heb ik nooit gezien. Toen ik het huis bereikte, begon het te regenen. Ik sprong van mijn paard en vloog de stoep op en de zaal binnen. Ik werd hartelijk begroet door mijnheer Gordon en zijn beide dochters.
‘Ik ben zeer blij, dat ge gekomen zijt,’ zei de gastheer, ‘ofschoon wij u niet verwachtten. Maar hoe komt het, dat Jack niet is meegekomen?’
‘Hij wilde niet komen, omdat de oude Judy voorspeld had, dat we storm zouden krijgen. Ik lachte haar uit, maar ik geloof, dat ik er verkeerd aan deed.’
‘Ongetwijfeld,’ zei de planter beslist. ‘Dat oudje heeft het nooit mis. De barometer is gezakt als een stuk lood. Laten we maar dadelijk ons ontbijt nemen, anders krijgen we niets. Hier zijn mevrouw Seuter en haar dochters. Gij kent haar, meen ik.’
Gedurende het ontbijt nam de wind in hevigheid toe, en tegen den tijd, dat we geëindigd hadden, was de orkaan voorgoed begonnen. Zoodra de heer Gordon zich hiervan overtuigd had, begon hij terstond voorbereidselen te maken om den storm te weerstaan. Ramen en deuren werden in haast maar stevig gebarricadeerd en lichte stukken van waarde werden tegelijk met een hoeveelheid etenswaren door een valdeur in een kelder neergelaten, die uitsluitend gebouwd was om een plaats van veiligheid te zijn gedurende orkanen. Nauwelijks was dit gedaan, of de veldarbeiders en de geheele bevolking van het dorp kwam toegesneld om beschutting en gezelschap te zoeken bij hun meester en zijn huisgezin.
Intusschen werd de geheele lucht zoo zwart als de nacht, terwijl de wolken bijna tot op de oppervlakte der zee neerdaalden, die nu door den storm tot de wildste woede werd opgezweept. Elk oogenblik vlogen er loodkleurige bliksemflitsen uit de wolken, terwijl de donder in verschrikkelijk gekraak boven ons losbarstte, in de naburige bergen weergalmend en het huis tot op zijn fundeering schuddende. De regen scheen als in watervallen neer te storten. Het was alsof de sluizen des hemels geopend werden en de eeuwige wateren op ons neerstroomden. Om het vreeselijke van het schouwspel nog te vergrooten, werd het langzamerhand pikdonker; ieder oogenblik nam de wind in hevigheid toe.
Omstreeks elf uur werd het geraas van den storm uiterst schrikwekkend en nog scheen het elk oogenblik sterker en sterker te moeten worden. Totdat het tot zulk een overweldigend gebulder aangroeide, dat de sterkste inspanning van de menschelijke stem zelfs op den kortsten afstand geheel en al onhoorbaar was.
Het gebouw begon nu door kraken ons te waarschuwen, dat het tijd was, om beneden een plaats van grootere veiligheid te zoeken. Met dit doel werden de negers uit hunne gevoelloosheid gewekt en gaf men hun door teekenen te kennen, naar beneden te gaan. Het huis was nu niet veel meer dan een schommelend schip. Een regen van spaanders en pannen viel ieder oogenblik door het dak.
Weldra was ieder, met uitzondering van den heer Gordon, in veiligheid beneden - zijn dochters en ik waren de laatsten. Een hevig gekraak kondigde ons aan, dat er iets was ingestort, en ik vloog terug om te zien of mijn gastheer eenig ongeluk was overkomen. Toen ik weer in de kamer kwam, vond ik hem ongedeerd. Maar een plotseling openen der wolken en een breede straal van licht legden mij een ongewoon schouwspel bloot. De lucht was vol met allerhande projectielen - boomtakken, groote steenen, balken en al wat maar beweegbaar was - en dat alles werd met razenden spoed voortgedreven.
Eensklaps voelden wij een hevigen schok; mijn hart rilde, want ik verwachtte, dat het heele huis op ons zou neerkomen. De wolken sloten zich weer en duisternis bedekte weer de aarde. De bliksemstralen, het geloei van den wind en het gekraak van den donder vormden een afgrijselijke verwarring, die het hart ontstelde en den geest verlamde. Slechts zeer flauw herinner ik mij, wat daarna gebeurde, totdat de heer Gordon en ik ons op de ladder bevonden om af te dalen. Ook weet ik nog, dat, vóór wij het valluik dicht deden, het schudden van de muren ons genoegzaam zeide, dat zij het niet veel langer konden volhouden.
Eenmaal in den kelder zijnde, hadden