De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdQuarantania.Ga naar voetnoot1)Uit den Jordaan de Geest ter woestenije
Heenleidt den Heer. Geen Jerichosche palm,
Hoog in de lucht gestoken en den halm
Der tarwe licht beschaâuwend, hier gedije;
Maar naakte heuvlen tegen rosse luchten,
Ruw afgebrokkeld steen over den grond
En rotsen diep gescheurd, waarin nooit zond
Heur licht de zon en hagedissen vluchten
Bij ongewone stappen. Hier te leven,
Te boeten en te bidden zoekt de ziel
Des Kluizenaars, waarop 't behagen viel
Des Vaders en de Duif kwam zweven.
Hier veertig lange dagen, lange nachten
Zij van de wereld in den omgang rust
Met God en op geen ander voedsel is belust
Dan needrig boeteplegen, hoog betrachten.
Niet eerder nijpt de honger Zijne leden,
Of Satan, die den Godsprofeet beloert
In de eenzaamheid, de schaamteloosheid voert
Ten top en gaat met Hem in 't strijdperk treden.
‘Zijt gij de Zoon van God, spreek tot de steenen,’
Zoo vangt hij aan, ‘verander hen in brood!’
‘Geen brood alleen voorziet in 's menschen nood,
‘Maar ieder woord van God kan dit verleenen,’
Antwoordt hem Jesus. - Op de platte tinne
Des gulden tempels in de heilge stad
Plaatst hij den Boeteling en stout hervat:
‘Zijt gij de Zoon van God, ge kunt slechts winnen
‘Met u te storten naar omlaag; geschreven
‘Van Hem staat immers, hoe dat God beval
‘Zijn Englen Hem te dragen in Zijn val,
‘Opdat geen kei Zijn voeten aanstoot geve!’
‘Wacht u den Heer, uw Meester, te beproeven,’
Is 't woord, dat als een zwaard den duivel slaat
In 't aangezicht. Maar driester hij bestaat,
Den Heer ter bergkruin voerend, hoog te snoeven,
Terwijl hij Hem den bloei der koninkrijken
Van de aarde toont en uitstalt al de pracht
Van hun paleizen: ‘Zie, aanschouw mijn macht!
‘Indien ge aanbiddend uwe knie wilt strijken
‘Voor mijne Majesteit, zij u die glorie!’
Verbolgen Jesus roept: ‘Satan, ga heen!
‘Aanbid en dien uw God, maar Hem alleen!
‘Zegt de Schriftuur.’ De hemel kraait victorie
Nu weemlen Englen in de woestenije
En maken aan den Overwinnaar hof;
De harde rotsen galmen van den lof,
Die zingt en klinkt uit kelen en schalmeien.
Een Cherubijn komt door de lucht geschoten
En op een schotel van gezuiverd goud
Een goddelijke spijze draagt en houdt,
Door aardschgezinde tongen niet genoten,
Aan de van 't hongeren verbleekte lippen
Des moeden Boeteplegers.
Iederen nacht,
In de eerste tijden, bij de plek, waar Jesus bracht
Zijn offer van gebed en boete, stippen
Van fonklend licht over de toppen dwaalden
Der zwarte heuvelen. 't Waren aan God
Gewijde monniken, die uit hun grot
Lofzingend in des Heeren strijdperk daalden.
St. Charles.
Dr. A. SMOOR.
|
|