Schaepman en Rome.
In October 1868 vertrok de jeugdige dichter van ‘De Paus’ naar Rome en den 5den November schreef hij ons zijnen eersten brief. Wij deelen daaruit eenige regelen mede, welke nu vooral merkwaardig zijn, omdat zij de uiting zijn zijner eerste liefde en bewondering voor de Eeuwige Stad, hem tot aan zijnen dood bijgebleven.
‘Rome, het eeuwige Rome is al geheel en al mijn lievelingstad. Ik ken niets wat er mêe in vergelijking komen kan. Het bemeestert u zoo geheel, het slaat zoo volkomen al uw trotsche ideen nêer, dat gij in het eerst niet weet wat naam aan deze werkelijke idealiteit te geven. Praktische menschen noemen mij een geestdrijver, een idealist, omdat ik bij de bronze statue van St. Pieter niet zien wil naar het oude wijf, dat op den grond neergehurkt zit, haar keel schraapt en het effect van dat schrapen in vloeibare substantie op den bodem stort. Maar wat maakt dit aan iemand, die oogen heeft om naar boven te zien? Zoolang er in Rome menschen wonen zal het wel geen aardsch Paradijs wezen, maar het maakt ook niet de minste pretentie het te zijn. Anders met die aardsche menschen, die zich als Paradijswezens beschouwen.
‘Rome is toch waarlijk wel een eeuwige stad. Er ontbreekt hier niets. Waarheid, heiligheid en schoonheid stralen nergens zóó heerlijk in een punt te samen. Altijd suppleert het een het andere. - Van kunstkritiek is ook in strikten zin geen spraak, want het lelijkste in form is dikwijls het heiligste in wezen. Ik ben zoo gelukkig nog geen mijner idealen in Rome te niet te zien gaan.
‘De Paus is het schoonste van Rome. Ik ben in de Sixtijnsche kapel op Allerheiligen en gisteren in St. Carolus op den Corso geweest en altijd is die verschijning nieuw en grootsch. Verneem nu mijne audientie. -’
G.W. van Heukelum.