[Nummer 8]
Op het Gouden Feest
Van het herstel der Bisschoppelijke hiërarchie.
4 Maart 1903.
Den zielen, die het Geestelijk Geweste
Van Sticht-en-Ommeland, dat God hier vestte,
Zijn onderhoorig, vrij in vrede's vreugd,
Nu 't eerst verleden heugt;
En juublend, wijl, na laatste dwinglandije,
Een gouden tijd de heil'ge Heerschappije
Er bloeide in zon van Gods genadig oog,
O Willibrordus, zonder zwaard gekomen
Om 't lage land te winnen voor hoog Romen
En 't ras, dat zich Romeinschen cijns ontvocht,
Te zien aan 't Roomsch verknocht;
O Benedictus' Zoon, die benedijdde
Woest woud en duin, dat duiv'lendienst zich wijdde.
Eer, and're Paulus, trotsend storm en zee,
Ge ons bracht het Teeken mee,
Waarvan Gij wist, hoe het met diep afgrijzen
Bejegenden Athene's dwaze wijzen,
Nadat tot vloekhout Sion's heil'ge Stad
Maar dat der Dietsche landen heerlijkste eere
Ge U-zelven droomde', toen Uw hooge Heere
Ze U wees te wekken met Apostelstem
De Stede Gods, die heeft haar hart in Rome,
Haar ziel, waar t luidt ‘Dat ons Uw Rijk toekome,
Haar Hoofd Omhoog, - de wond're Wereldstad,
't Leenheerlijk hoofd zijt Gij dier Godsvasallen,
Die na U kwamen, Stede-gronders allen
En Kerke-bouwers, voerend 't Stichtsche Leen
Tot 's Heden's heerlijkheên.
O! kom dan nu en breng een blij geruchte
En gouden schijn in deze grauwe luchte
Langs dak en trans, waar's Heeren Teeken rijst,
Laat onze ziel U zien dit feest bekleeden
Met hemelsche stoflage en heerlijkheden
Van alwien de eeuwen door Uw Stichtsche Staf
En zegenen de vijf doorluchte hoofden,
Uw vorsten, die vazallentrouw beloofden,
Wier werken stadig in 't Gewijd Gewest
|
|