Gezicht op Scheveningen.
Naar de schilderij van Sam Verveer, in het Stedelijk Museum te Amsterdam.
De familie Verveer is, evenals die der Marissen en Bisschoppen, een schildersfamilic. Onze lezers herinneren zich wellicht uit een vorigen ‘Illustratie’-jaargang het humoristisch opgevatte visscherstafereel Invaliden der Zee, van Elchanon Verveer, den dertien jaar jongeren broeder en leerling van Sam. Beiden geboren in de hofstad, zochten zij de stof hunner schilderingen bij voorkeur in het zeedorp. Met hun schetsboek trokken ze er op uit om karakteristieke buurtjes, wemelend van bezige figuurtjes in de eigenaardige kleedij der dorpelingen, op te zoeken en het visschersvolk in zijn dagelijksch bedrijf af te beelden.
Wat de Verveers deden hadden reeds onze zee- en strandgezichten schilderende zeventiend'eeuwers gedaan; en wie twee eeuwen later, na hen kwamen: Jozef Israëls, Mesdag, Jaap Maris, Mauve, Blommers en anderen deden eveneens: zonder zijn zeeschilders zou Holland kunstrijk Holland niet zijn.
Maar het groote verschil ligt in de wijze waarop het geschiedt, en deze is bij geen enkelen kunstenaar gelijk. Wel hebben de schilders van eenzelfden tijd noodzakelijk eenige overeenkomst in de manier waarop zij de natuur - in de beteekenis van af te beelden stof - aanzien en dus ook weergeven, en dientengevolge is er een kenmerkend onderscheid waar te nemen tusschen schilderingen der zeventiend'eeuwsche school en die der hedendaagsche. Maar ook deze laatste kan men weer in twee groepen verdeden, waarvan dan de oudere de Romantieke genoemd wordt, onder haar volgelingen vindt men o.a. den onzen lezers bekenden Ph. Sadée en de beide Verveers.
Deze kunstenaars hebben allen een groote en beminnelijke liefde voor het onderwerp, den litterairen inhoud hunner schilderingen: ze hebben hun vreugde aan oude, vervallen dorpswoningen, verweerde torens, eigenaardige kleederdrachten, typige oude-menschen-tronies, blinkende harnassen en andere antieke voorwerpen; zoo mogelijk maken ze van de laatste een verzameling, waarmee ze zich omringen en met welker afbeeldingen zij hun schilderijen vullen. Hun verbeelding kent geen schoonheid dan die van het verouderde leven, en hun penseel geen waardiger onderwerpen dan die, waarbij fragmenten van dat leven verwerkt worden tot een bevallig en kleurenrijk gegroepeerd tafereel.
Zoo was Sam Verveer. Hij teekende raak en vaardig, hij kleurde effectvol en naar de wijze waarop de menschen van zijn tijd het mooi vonden: met vele niet onharmonisch naast elkaêr gezette, kleurige kleurtjes.
En nu mogen wij al meer houden van de kunst onzer latere tijdgenooten, wier machtige liefde voor de schoonheid der wereld hun doeken doordavert, wier ingehouden ontroering rilt in de teere schakeeringen hunner wijd wazende verschieten, toch waardeeren wij in het te goeder trouw gegevene der ouderen hun beminnelijke, ietwat weemoedig getinte genegenheid voor de uitverkoren stof en niet licht vervelen wij ons bij de soms wat avontuurlijke en zéér gedétailleerde verhalen, die hun vlijtig en nauwgezet bearbeide paneelen ons doen van lang reeds verdwenen of met hen wegstervend mooi.
Sam Verveer overleed in zijn geboortestad in 1876; de kunstenaars zijn sedert veranderd; Scheveningen, zooals hij het drie jaar vóór zijn dood schilderde, heeft eveneens zijn eigenaardig karakter verloren; het vervallen gedoetje, waarin zijn visschersmannekes en vrouwkes zich zoo op hun gemak gevoelen, heeft moeten plaats maken voor moderne hotels, waar des zomers de wereld-aristocratie haar intrek neemt. Alleen de oude kerk staat nog en als in vroeger dagen vereenigt zich daar het vrome visschersvolk om Gods bescherming af te smeeken voor de dierbaren op de wilde zee.