Naar kooi.
Naar de schilderij van Termeulen.
Het is slapenstijd, de schaapjes gaan naar kooi; den korten, kouden winterdag hebben ze rondgedoold over de heide, snuffelend in de sneeuw onder het geboomte naar een grasje, een sprietje groen voedsel voor hun hongerige maag. Nu is de vurige zonnebol gezonken achter de witte kim; ver over de heide vaagt nog haar laatste glans ros en gulden aan de bleeke lucht.
De stille, wijde hei wordt somber.
Behoedzaam drijft de zorgende herder zijn kudde samen, geholpen door zijn trouwen hond; dan verdwijnt stil en gewillig de blatende schaar in de geopende schuurdeur. De hond ziet het oplettend aan; 't lijkt wel of hij ze een voor een naar binnen kijken wil. Dan sluit de herder de kooi dicht en, met zijn hond op de hielen, gaat ook hij over de eenzame heide huiswaarts om er te rusten tot de wakkere gezel met luidruchtig gekef den baas wekken komt voor de nieuwe dagtaak.
De schilderij is van onzen landgenoot Termeulen, wiens Witte Paard onze lezers zich uit een voorgaanden
‘Illustratie’-jaargang wellicht herinneren. Hij behoort tot degenen, die in een deel van hun werk de sobere schoonheid der schapen-stukken van onzen in dit genre onovertroffen Anton Mauve trachten nabij te komen.
naar kooi, naar de schilderij van termeulen.