Het doode land,
door
Pastoor Kaag.
Bethlehem.
Van Bethel naar Ephrata trekkend, verloor Jacob zijne vrouw, Rachel, na de geboorte van Benjamin. Het was in de nabijheid van Bethlehem dat hij het lijk van zijne dierbare vrouw, van de moeder zijner kinderen, begroef in den grond. De ronde, kleine koepel boven een klein vierkant van zware muren, dien gij van den grooten weg op een kwartier afstands van Bethlehem kunt zien tot den dag van heden, wijst u met vaste hand de plaats aan van dit graf.
Als Jeremias, de Profeet, den ondergang van volk en staat beschrijft, hoort gij Rachel - de moeder des volks - weeklagen bij het wegvoeren van hare kinderen, en zegt hij: eene stem wordt op de hoogte gehoord van geklaag, geschrei en geween van Rachel, die hare kinderen beweent en niet getroost wil worden over hen, omdat zij niet zijn. Als de Evangelist Matthaeüs van den moord der onnoozele kinderen, na de geboorte des Heeren, spreekt, gebruikt hij dezelfde woorden; en als onze groote Vondel door een Rey van Klaerissen dienzelfden moord van diezelfde kinderen bezingen laat, wordt er van Herodes, den moordenaar, gezegd:
Hy pooght d' onnoosle te vernielen,
Door 't moorden van onnoosle sielen,
En weckt een stad- en landgeschrey
In Bethlehem, en op den acker,
En maakt den geest van Rachel wacker,
Die waeren gaet door beemd en wey:
Dan na het Westen, dan na 't Oosten,
Wie zal die droeve moeder troosten,
Nu zy haar lieve kinders derft?
Nu zy hen ziet in 't bloed versmooren,
Vergaen, die naulycks zyn geboren,
En sooveel swaerden rood geverft?
Maar bij het graf van de moeder werd later haar grootste zoon geboren, waarvan Bethlehem de heugenis bewaart en waarom zij niet onder de geringste steden van Juda geteld mag worden en zij blijdschap brengen zal tot den jongsten dag in elke ziel, die in dien zoon gelooft.
Zoo waren wij op Zondag den 24sten Februari 1895 in blijde stemming, toen wij 's morgens om half zes uur in de oudtestamentische voertuigen kropen, die ons binnen het uur, over een breeden en goeden weg, langs olijf- en wijngaarden, bij het blazen van een sterken wind, brachten in de stad, wier naam door broodhuis vertaald moet worden, waar, nu bijna tweeduizend jaar geleden, voor een paar van vorstelijk geslacht geen plaats in een herberg was.
Is Jerusalem een sombere, droevige stad, Bethlehem is eene blijde. 't Was Zondag en ook duidelijk te zien, dat het Zondag was, al was het nog vroeg in den morgen. Dit en nog meer heeft Bethlehem boven Jerusalem voor, omdat Bethlehem geen Mohammedaansche, maar een christelijke stad is, waarin ongeveer 7000 Christenen en nog geen 300 Mohammedanen wonen.
Toen wij bij de groote parochiekerk der Latijnen, door eerw. paters Franciscanen bediend, uit onze voertuigen stapten en door een kleine zijdeur achter in de kerk kwamen, zagen wij met niet-weinig-verbazing-uitsprekende oogen naar de menschen door wie het heele kerkgebouw was gevuld. Mijn eerste gedachte was: zou het hier de dag der eerste H. Communie voor de kinderen zijn? En waarom? De heele middelbeuk der kerk - ze bestaat uit drie beuken - was gevuld met vrouwen, die op hare knieën gehurkt - zooals in sommige kerken van Noord-Holland dat nog te zien is - van achteren bekeken, niets anders dan witte hoopjes geleken, omdat allen met een witten doek bijna geheel en al gesluierd waren. Ze zaten daar devotelijk en stil in haar kerkboeken te lezen zooals bij ons. Ook devotelijk en stil, om hare godsvrucht niet te storen, gingen wij haar reiën langs naar de sacristij aan den rechterkant van het priesterkoor, achter en naast de zijbeuk uitgebouwd.
Hier werden wij ontvangen door een broeder, die Hollandsch sprak, en onmiddellijk begon met ons te zeggen, dat wij beter hadden gedaan in den vorigen avond te komen en zeer onverstandig handelden met te willen vertrekken dezen eigen dag. Het mocht niet baten, dat ik hem verklaring van ons doen gaf, dat ik hem zeide, onmogelijk op een andere wijze onze reis naar Bethlehem te hebben kunnen volbrengen - de man was in geen goede luim en bleef dat eenigen tijd, terwijl wij daar moesten wachten, omdat wij niet konden afdalen in de geboorte-grot, die door de Grieken gebruikt werd in dat uur.
Als men in een open rijtuig, vroeg in den morgen, zonder spijs of drank, omdat men òf de Mis lezen òf communiceeren moet, eindelijk komt in dat groote heiligdom, waar de Zaligmaker geboren werd, vol is van allerlei gedachten, die alle haar best doen om u van deze aarde weg te nemen, is men wel het meest ondankbare onderwerp voor een niet al te bescheiden berisping van een Hollandschen broeder in eene pij.
Eindelijk, eindelijk - want wat duurt dat wachten lang in zoodanig een plaats met dat begeerend verlangen naar zalig genot - liet men mij de miskleeren aantrekken en ging ik, gevolgd en voorafgegaan door mijn reisgenooten, die onder mijne Mis wilden te Communie gaan, eerst naar het achterste gedeelte der parochiekerk om dan door een deur in het noordelijk dwarspand der oude basiliek te komen, daarna over te steken naar het zuider dwarspand en daar een deur te vinden, waarachter een smalle, draaiende trap ons liet afdalen in de grot van Christus' geboorte om aan het altaar der Driekoningen de Mis te lezen.
En wanneer ik mij nu nog herinner, wat ik daar in die grot aan dat altaar gedacht heb en gezien, als ik nog denk aan die opgestuwde menigte, langs de lange trappen alle treden vullend, omdat de grotten reeds overvol van menschen waren, verlicht door het zwakke licht van offerlampen en waskaarsen en door het wegstervend daglicht dat, langzaam van boven uit een kleine opening komend, daalde langs de lange trap en de hooger staande menschen geel maakte en bruin; als ik nog denk aan die zachte, levendige kopjes van Fransche nonnetjes, die als de engelen van de gebroeders Van Eyck luistervolle devotie brachten aan heel het schilderij; als ik mij nog herinner de stille, eerbiedige godsvrucht van alle pelgrims om mij heen en tot besluit nog eens de gedachten en gevoelens terugroep, welke in dien plechtigen stond opstegen als zoete wierookgeur uit heel mijne ziel naar 't Kindeke van Bethlehem, dan zie ik alleen de Moeder en haar Kind, zooals Zij beiden daar in dien heiligen nacht vóór bijna tweeduizend jaren met innige teederheid en heilige ontroering aanschouwden elkaar.
Ik weet het wel, zoo goed als half-geloovigen of niet-geloovigen, die telkens klagen over de versieringen die ook daar smakeloos zijn aangebracht, dat menschen van westersche weelde, in wie het ware gevoel voor waarachtige schoonheid als een met zorg gekweekte plant in vollen rijkdom te bloeien staat, zich ergeren aan die grove beelden, die dikke, lange rozenkransen, die kaarsen en die kruisen, die gele damasten, waarachter de naakte rotswanden verborgen blijven; ik weet wel, dat ik voor mij-zelven dat ook wel anders hebben wilde, - maar ik weet ook, dat dat alles in verrukking brengt en troost die ontelbare menigte van eenvoudige zielen, voor wie niet op de laatste plaats Jesus de onsterfelijke hope brengen kwam. Want dat Kind van Bethlehem bracht niet alleen wijsheid voor de wijzen, grootheid voor de grooten, maar troost ook en steun voor de bedrukten en zwakken, voor de kleinen van zijn volk. Dit moet zoo blijven, immer en immer en altijd. Die naakte, kale grot is voor die groot zijn en wijs: wij sieren haar op met de bloemen onzer verbeelding met de juweelen van onzen geest; maar voor dat arme, voor dat eenvoudige volk is ze versierd door den armen monnik, zoo arm en eenvoudig als zij.
Menschen, die fijn bewerktuigd zijn om fijn te voelen, zullen in de heilige plaatsen van het H. Land dikwijls iets zien en hooren moeten, wat niet gekleurd is met de kleuren hunner verbeelding of samenstemt met de klanken van hun eigen gevoel. Dan komt er een oogenblik van pijn en blijven de bovenste tanden niet van de onderste lippen af. Maar die oogenblikken zijn niet vele en slechts van korten duur. Spoedig stemt alles wêer samen in één jubel en één gejuich.
Ja, één jubel en één gejuich was die Mis daar in de zwak verlichte grot van Bethlehem, onder welke Mis dezelfde God nogmaals nederdaalde in dezelfde grot en door onze handen gedragen werd in innig blij geloof.
Na onze dankzegging waren wij de gasten der eerw. paters Franciscanen, die ons nu met groote bereidwilligheden alle heiligdommen lieten zien.
Wellicht de oudste tempel der wereld staat hier waarvan het priesterkoor boven de geboorte-grot gelegen is.
Het is de Basiliek, waarvan een foto hierbij is gevoegd, die reeds gebouwd werd ruim driehonderd jaren na Christus' geboorte door keizer Constantijn. Vier en veertig manoliethen in vier reien verdeelen het langschip in vijf beuken, waarvan de middelste meer dan de dubbele breedte der andere heeft. Zij heeft den vorm van een Latijnsch kruis, zoodat ze een dwarspand heeft zonder kolommen, maar met half ronde concha's aan beide einden, terwijl in het priesterkoor, achter het hoofdaltaar, ook een half-ronde concha is uitgebouwd. Van het houten dak laat ze nu de geheele samenstelling zien, ofschoon men gelooft, dat eertijds daarin een rijke zoldering gelegen heeft. Aan beide zijden van het middenschip gaat een muur recht naar boven die boven de middellijn gebroken wordt door vensters met half ronde bogen, telkens liggend tusschen die gedeelten, die beneden door de kolommen worden aangegeven. Eenmaal waren deze muren met rijke mozaïėken belegd, waarvan nu slechts enkele brokken zijn overgebleven. Door marmeren platen wordt de vloer gedekt.
Eenzaam en verlaten staat ze daar, de om haar eenvoud zoo indrukwekkende Basiliek; want deze heilige hallen worden nooit meer gebruikt voor den dienst van God. Daar waar het dwarspand begint, recht voor u aan het einde, heeft de onverdraagzaamheid van Grieken en Arme-