hard zwoer zich te wreken en vond steun bij Thankmar, Otto's stiefbroeder, die meende door den koning in zijn erfdeel verkort te zijn.
Nog hachelijker werd de toestand van Otto, daar ongeveer te zelfder tijd een opstand in Beieren uitbrak. Hier was hertog Arnulf gestorven, wiens oudste zoon Everhard het bestuur over het hertogdom had aanvaard zonder de toestemming des konings te vragen, ja, dezen zelfs weigerde te erkennen.
Het eerst viel koning Otto in Beieren, verdreef Everhard, droeg het land op aan Berchtold, een broeder van den overleden hertog, en stelde tevens den tweeden zoon van dezen, Arnulf, tot paltsgraaf aan, aldus de hertogelijke macht besnoeiend.
Nu begon de strijd tegen den hertog van Frankenland en tegen Thankmar. In den aanvang behaalden de eedgenooten overwinning op overwinning. Hendrik, 's konings jongere broeder, werd door Thankmar gevangen genomen, die hem geboeid naar zijn bondgenoot Everhard zond. Maar nu naderde koning Otto met een machtig leger en trok tegen den Erisburg op, waarbinnen Thankmar zich verschanst had. Diens krijgslieden openden de poorten, Thankmar vluchtte in de kerk, vertrouwende dat zijn vijanden deze heilige wijkplaats zouden eerbiedigen. Maar de woeste krijgers hadden geen ontzag voor het gewijde gebouw, zij liepen de deuren open en stieten Thankmar in de nabijheid van het altaar neer.
Hertog Everhard van Frankenland voelde zich thans tegen de koninklijke wapenen niet meer opgewassen en verzocht Hendrik, die nog in gevangenschap zuchtte, hem in de genade van zijn koninklijken broeder aan te bevelen. Deze willigde het verzoek in, maar op de zonderlinge voorwaarde, dat de Frankische hertog met hem een geheim en vast verbond tegen Otto zou sluiten. Hendrik had het nooit kunnen vergeten, dat hij, de in het purper geborene, aan zijn ouderen broeder ondergeschikt moest zijn, en nu hoopte hij met Everhard's hulp zich van de Duitsche koningskroon meester te maken. Everhard nam den voorslag aan en het verbond werd gesloten.
Hendrik snelde nu naar zijn broeder, sprong voor den weerspannigen hertog in de bres en verkreeg van Otto, die altijd tot vergeven geneigd was, dat Everhard zijn hertogdom mocht behouden. Thans werd in het geheim de opstand voorbereid, waarbij hertog Giselbert van Lotharingen zich aansloot. Het was voor den koning een hachelijke tijd, te meer daar de Wenden van de binnenlandsche be oeringen gebruik maakten, om een nieuwen inval in het rijk te doen.
Maar Otto kwam zegevierend uit den strijd. Everhard van Frankenland sneuvelde, Giselbert van Lotharingen verdronk bij een poging om te ontvluchten, en Hendrik verzoende zich in den Kerstnacht van het jaar 941 met zijn broeder, wiens trouwste bondgenoot hij sedert was.
Thans was de vrede in Duitschland geheel hersteld en kon Otto rustig werken aan de uitbreiding van het koninklijk gezag. Hij volgde niet het voorbeeld zijns vaders, die van het Duitsche rijk een bondsstaat wilde maken, maar wilde de monarchie van Karel den Groote herstellen, met de hertogen niet als zelfstandige vorsten, maar als eerste dienaren des konings.
Wanneer er een hertogdom openviel beleende hij daarmee slechts zulke mannen van wier trouw hij volkomen zeker was of schafte de hertogelijke waardigheid af en liet het land door graven besturen. Zijn broeder Hendrik werd hertog van Beieren, zijn zoon Ludolf hertog van Zwaben, zijn schoonzoon Koenraad den Roode, met zijn dochter Luitgarde gehuwd, hertog van Lotharingen. Frankenland en Saksen werden door graven bestuurd. Zoo was Duitschland eindelijk weer één geworden en had koning Otto, naar het voorbeeld van den grooten Karel, het geheele rijksbewind in zijn hand vereenigd.
Toch zou nog eenmaal een binnenlandsche strijd ontbranden. In 951 werd koning Otto door Adelheide, de jeugdige weduwe van Lotharius van Italië, tegen haar vijand en verdrukker, Berengarius van Ivrea, te hulp geroepen. De Duitsche koning trok over de Alpen, veroverde Lombardije, huwde te Pavia in tweeden echt met Adelheide (zijn eerste gemalin Editha was reeds lang overleden) en zette zich daar de ijzeren kroon der Longobarden op het hoofd.
Deze machtsuitbreiding leidde tot tweespalt in de koninklijke familie. Ludolf en Koenraad koesterden reeds geruimen tijd een wrok tegen hun oom Hendrik, omdat deze in de gunst des konings de eerste plaats innam. Toen nu alleen hertog Hendrik uit den veldtocht naar Italië eer en voordeel plukte en daardoor een vergrooting van zijn gebied verkreeg; toen koningin Adelheide een zoon ter wereld bracht, wien wellicht eenmaal, met voorbijgaan van Ludolf, de koningskroon zou ten deel vallen, kwamen de beide jeugdige hertogen in opstand. De rijksdag te Fritzlar verklaarde hen als landverraders van hun hertogdommen vervallen, en in alle Duitsche gouwen ontbrandde de burgeroorlog. Hierbij kwam een nieuwe inval der Magyaren, naar men zei, door de opstandelingen in het land geroepen. Dit vervreemdde vele aanhangers der beide hertogen van hen, en weer behaalde koning Otto de overwinning. Koenraad van Lotharingen onderwierp zich het eerst en riep de genade des konings in. Ook Ludolf legde eindelijk de wapens neer en beloofde op den rijksdag te Fritzlar te zullen verschijnen, om daar zijn vonnis te vernemen.
Maar hij wachtte dezen dag niet af. Toen koning Otto in de nabijheid van Berka in Thuringen ter jacht was, naderde hij hem in een eenvoudig gewaad, wierp zich voor hem op de knieën en smeekte hem om vergiffenis. Otto schonk hem vergeving, maar de hertogelijke waardigheid werd Ludolf en Koenraad niet hergeven.
Koenraad sneuvelde het volgend jaar in den slag op het Lechveld tegen de Maggyaren. Ludolf, aan het hoofd van een leger naar Italië gezonden, waar Berengarius van Ivrea het hoofd weer had opgestoken, bezweek in 957 te Piomba aan een hevige koorts.
Otto, in 962 door den Paus te Rome tot keizer gekroond, regeerde nog tot 973 en overleed in den ouderdom van 61 jaar. Met hem daalde een der grootste en machtigste vorsten van Duitschland ten grave.