Het doode land,
door
Pastoor Kaag.
Jerusalem.
Ik geloof niet, dat het mogelijk is aan Hollanders, die alleen het vlakke land kennen, een begrip van Jerusalem te geven. Ook zal het moeilijk blijven voor mijne landgenooten, die alleen wat van Frankrijk, Duitschland en Zwitserland gezien hebben, zich een goed denkbeeld te vormen van de H. Stad. Maar deze laatsten moeten beginnen met de nauwste, vuilste, meest open afloopende stegen uit de op bergen gebouwde steden, waarvan zij de heugenis bewaard hebben, bij elkaar te voegen, bedenkende, dat dat alles over vier heuvels en vier dalen zoo moet verdeeld worden, dat men in de stad loopende onmogelijk de vier heuvels van elkander onderscheiden kan. Van de vier heuvels zijn de Moriah - grootendeels ingenomen door de plaats waar eertijds de tempel met zijne gebouwen stond - en de Sion de hoogste; maar de Moriah, die aan den oostkant ligt met het dal van Josephat aan zijn voet, welk nauw dal hem van den Olijfberg scheidt, die nog verder oostwaarts boven alles uitkomt, is de meest afgebakende en het scherpst omlijnd. De afhellende kant van den Moriah naar het zuiden wordt Ofel genoemd en loopt in een punt uit. Tusschen den breeden Sion en den Ofel met een klein stuk van den Moriah ligt het dal Tyropéon, dat Kaasmakersdal beteekent. Ten noorden van den Moriah ligt de Akra, die in het noord-westen wordt gevolgd door de Bezetha, terwijl ten zuid-westen van den Akra het heuveltje Golgotha ligt. De dalen Gihon en Ben-Hinnom sluiten in het westen en in het zuiden de stad van de omliggende bergen af, gelijk het dal van Josaphat datzelfde in het oosten doet. De Christenen wonen in het westen van den Akra en hebben tevens den Sion voor verreweg het grootste gedeelte in bezit genomen, terwijl de Israëlieten vooral in het Kaasmakersdal hun woningen hebben en de Mohammedanen den Moriah en den Akra bewonen. Vervolgens heeft de stad zich in het noord-westen en in het noorden uitgebreid, terwijl nu aan den zuidkant de Ofel en een groot gedeelte van
den Sion buiten het bebouwde gedeelte liggen. Door deze latere uitbreiding naar het westen is ook de hoogte van Golgotha na Christus' tijd binnen de stad gekomen.
Op een hoogte van ongeveer 777 meters ligt de H. Stad, terwijl aan alle kanten, behalve aan den noordkant, hoogere bergen liggen, die als hooge wachters door God gesteld zijn om haar.
Van den Olijfberg af, die ten oosten ligt en alleen door het smalle dal van Josaphat gescheiden is van den heuvel Moriah, heeft men het schoonste gezicht op de stad.
't Is een stad ook zonder pleinen en straten, want alleen stegen, dikwijls nog met planken overdekt, scheiden de huizen met platte daken van elkaar, terwijl stof of modder, naar gelang het wêer droog is of nat, hier en daar met wat steenen vermengd, als plaveisel moeten dienst doen. 't Is dan ook onmogelijk met een wagen te rijden door de stad en alleen de ezel, het paard en de kameel dragen den mensch en zijn goed.
In het oosten vreest men meer de zon dan de koû. Zoo komt het, dat men zoo weinig mogelijk ramen maakt in de huizen en dan nog in den kleinst mogelijken vorm. Somber en zwaar zou dan ook alles zijn in de stad, indien niet een gewoel van beesten en menschen, onder welke laatsten alle natiën in allerlei kleederdrachten vertegenwoordigd zijn, voortdurend uwe aandacht trok en door die groote verscheidenheid een vroolijke mengeling bracht in de straat. Ook de honden, de onschendbare dieren volgens de Mohammedaansche wet, dwalen in afzichtelijke gedaanten rond, terwijl toch elk van deze altijd in zijn eigen kwartier blijft rondloopen, door alles en allen heen; en niet zelden gebeurt het, dat men uitwijkend voor deze dieren, omdat zij, waar zij liggen, niet opstaan voor den mensch, over zijn eigen schouders den goedigen kop van een kameel ziet kijken, die met zijn tingelende versierselen van blik en kralen om den hals, veel te zacht u heeft laten hooren, dat hij u volgde op den voet. Veel lastiger dieren dan de honden in de straten van Jerusalem zijn de ezels, die door wilde jongens op zoodanige wijze worden voortgejaagd, dat men meenen zou een slachtoffer van een weddenschap te zijn, die hen dwingt de dieren zoo snel mogelijk door de kleinste openingen te jagen.
Vele inwoners telt de stad niet, want niet meer dan 70.000 inwoners heeft Jerusalem, dat door een hoogen muur van alle kanten omsloten wordt, waarin 34 torens en 9 poorten staan. Van deze inwoners zijn 35000 Muzelmannen, 30000 Israëlieten, 2000 Latijnen, d.i. Katholieken van den Latijnschen Ritus, 150 Katholieken van den Griekschen en 50 van den Armenischen Ritus, 2000 schismatieke Grieken, 510 Armeniërs, 100 Kopten, 75 Ethiopiërs, 15 Syriërs en 300 Protestanten. Allen zijn onderscheiden door een verschillende kleederdracht.
Deze stad van 70.000 inwoners, zonder pleinen en zoo dicht opeen gebouwd, dat men er geen straten, maar alleen stegen vindt, beslaat dan ook zoodanig een kleine oppervlakte, dat men deze binnen anderhalf uur kan omwandelen.
Van de Israëlieten geeft de hier bijgevoegde plaat eenige typen te zien. Zij dragen een kleinen ronden hoed op het hoofd, waarvan aan de slapen de zoogenaamde krullen van den Talmud afhangen, en hebben om het lijf en de beenen tot de enkels toe een lange lichte jas hangen, waaraan in den wintertijd vooral een rand van bont is vastgenaaid. Maar het bont is dun en slecht. Velen van dezen zijn uit alle deelen der wereld naar hier gekomen om de overige jaren van hun leven door te brengen in hun H. Stad en na hun dood begraven te worden in den heiligen grond. Arme bannelingen in hun eigen vaderland! Gedwongen boetedoeners voor de misdaad van hun volk!
Wij hadden te Jerusalem ons verblijf gekozen in het Duitsche Pilgerhospiz, buiten de stad aan den westkant tegen een heuvel gebouwd, waarvan Dr. Smidt, de vriend en de gids des Duitschen keizers bij zijn bezoek aan de H. Stad, de eerbiedwaardige rector is. Eerbiedwaardig zeker is hij, de bijna zeventigjarige, levendige, geleerde priester, met zijn langen, grijzen baard, die tot zijn middel reikt. Ook voor ons was hij de gids, die met juistheid en kritisch oordeel onze aandacht vroeg alleen voor hetgeen waard was gezien te worden, omdat een standvastige overlevering, aan hechte schakels geklonken, de waarheid er van gevangen hield. Nog hooren wij hem zeggen bij het begin van onzen eersten tocht: daar zijn hier tradities, die bijna zeker valsch zijn; daar zijn hier tradities die kunnen waar zijn; daar zijn hier ook tradities, waarvan de waarheid door een ernstig man niet kan betwijfeld worden. Maar nog klaarder en voller van toon waren de eerste woorden, die hij sprak tot ons op onzen eersten tocht, nadat wij in den middag om drie uur waren aangekomen, toen wij slechts weinige stappen buiten de poort van het huis gezet hadden en hij ons aan onzen rechterkant, in de laagte, vóór den muur van Jerusalem, een waterplas van eenige meters in omtrek met uitgestrekten arm en den wijsvinger naar voren aanwijzend, die lang bekende en zoo beroemde woorden sprak: ‘Zie, eene Maagd zal ontvangen en een zoon baren, wiens naam Emmanuël (God met ons) zijn zal.’
Wij begrepen hem niet en staarden hem met verbazing aan. En toen hij weer gesproken had: ‘daar, daar omlaag, daar, dat water is de vijver waarvan de Schriftuur zegt, dat de profeet Isaïas in haar nabijheid die beroemde voorspelling gedaan heeft,’ kwam te Jerusalem door onze ziel die eerste geweldige schok van heilige ontroering, waarbij wij roerloos van ontzetting bleven en stom. Wat wij later zoo dikwijls gevoelden in het H. Land, voelden wij toen voor het eerst: wat is de tijd toch kort en hoe staat hier het heele Oude Verbond met de eerste jaren van het Nieuwe vlak bij u, of liever, wat staan wij er hier in!
Die door eene Maagd ontvangen en uit eene Maagd geboren werd leed en stierf in deze zelfde stad, Jerusalem. Wat wonder dat onze eerste tocht ging naar de plaats, waar dit wonder in de orde der natuur gestorven was en begraven werd.
De avond begon reeds te vallen, het was bijna zeven uur in den avond, toen wij langs een breeden weg, waaraan allerlei soorten van Europeesche huizen staan, waarin voor een groot gedeelte de consulaten der groote Rijken en het Post- en Telegraafkantoor gevestigd zijn, na een scherpe bocht bijna plotseling voor de smalle, oude, vuile, drukke Jaffa-poort stonden. Achter deze poort, binnen de stad, is een straat, die een paar minuten lang een weinig breeder is dan alle andere straten van Jerusalem, maar dan ook begint de lange, smalle Davidsstraat, die heel de stad van het westen tot het oosten doorsnijdt. Langs die straat met zijn Oostersche bazar loopt men eenige minuten voort om dan, rechts afslaande, plotseling te komen voor het kleine vierkante pleintje, dat vóór de H.-Grafkerk ligt en waarop vooral Russen hunne kraampjes hebben, waarin zij kaarsen en prulletjes van godsvrucht verkoopen.
Ik was nog een jongen, toen ik in gezelschap van een veel ouderen bloedverwant - altijd ben ik hem daarvoor dankbaar gebleven - voor het eerst aan de Gare du Nord Parijs binnenkwam. Reeds zoovele malen had men mij van de drukte aan het station, van de rijtuigen met blauw en rood licht verteld, dat ik met de grootste kalmte, zonder de minste ontroering, mijn koetsier uitzocht en wegreed door het gewirrewar van menschen en rijtuigen heen. Ook nu had ik zooveel van de H.-Grafkerk gelezen, zoo menigmaal daarvan afbeeldingen gezien, dat ik ook nu, plotseling voor de H.-Grafkerk staande te Jerusalem, in het eerste oogenblik geen ontroering voelde en tot mij-zelven alleen kon zeggen: ja, dat is, dat moet de kerk wezen van het H. Graf. Eerst een weinig later, toen ik de kerk met zijn ouden toren omhoog en omlaag bekeken had, dacht ik plotseling aan de oude kerk van het vervallen stadje Veere, op het eiland Walcheren. Ook die kerk heeft een dikken, vierkanten toren, terwijl zij-zelve met den toren zoo sterk mogelijk getuigt van den langen tijd, waarin zij was blootgesteld aan de slagen van regen en wind, en tevens door misplaatste vensters en toegestopte gaten en bijgebouwde stukken zien laat, hoe zij onder verschillende meesters in dien langen tijd haar diensten geven moest. Daarenboven, beide gebouwen komen grootendeels voort uit dezelfde bouwperiode van de westersche Kerk.
Zooals ze daar voor u staat de kerk van het H. Graf, van alle kanten ombouwd met allerlei soort van slecht onderhouden, oude gebouwen, ter wijl alleen de dubbele ingang van het zoogenaamd Zuider kruispand zich vrij bekijken laat, doet zij u denken aan een welbewaarde ruïne en is zij allesbehalve een heerlijk monument van Hem, Die in heerlijkheid verrees. Veel meer is zij het arme, laatste huis van Hem, Die gedurende Zijn leven lachte met rijkdom en praal en zonder kleeren daar den