Bever en muskusrat.
Een der interessantste knaagdieren is de bever - met zijn Latijnschen naam Castor fiber - en het is wel jammer, dat men, al heet zijn woonplaats zich uit te strekken van den 33sten tot den 68sten graad noorderbreedte, maar heel zelden in de gelegenheid zal zijn, hem in de natuur in zijn doen en laten gade te slaan.
Daar de godsdienst der Indische magiërs hun verbood hem te dooden, moet de bever ook in Indië inheemsch zijn geweest. In Frankrijk en Duitschland kwam hij in vroeger tijd bijna overal voor; in Engeland werd hij het eerst uitgeroeid. Tegenwoordig vindt men hem in Duitschland alleen nog maar aan de Elbe in de buurt van Wittenberg. Het talrijkst komt hij in de Europeesche landen nog voor in Bosnië, Rusland en Scandinavië, vooral Noorwegen. Talrijker is hij in Azië. De groote rivieren van Midden- en Noord-Siberië bewoont hij in menigte, en ook in de rivieren, die in de Kaspische Zee uitmonden, komt hij voor. In Amerika was hij vroeger algemeen verspreid, maar de onophoudelijke jacht op dit knaagdier heeft hun gelederen zeer gedund. Audubon geeft alleen nog Labrador, Newfoundland, Canada en enkele streken in de staten Maine en Massachusetts als verblijfplaatsen van den bever op, maar voegt er aan toe, dat deze ook in verschillende weinig bebouwde oorden der Unie bij enkele exemplaren wordt aangetroffen.
De bever is een der grootste knaagdieren. Zijn lengte is minstens een oude Nederlandsche el, soms zelfs meer, en zijn gewicht 20 tot 30 kilogram. Zijn lichaam is plomp, de kop van voren breed, van achteren smaller, de beenen kort en sterk; de pooten tellen vijf teenen en zijn met elkaar door een zwemvlies verbonden. De huid is met zacht, dicht en wollig onderhaar van zilverwitte kleur en met stijver bovenhaar van verschillende kleur bedekt. Aan het achterlijf hebben zij een buidel, waarin het zoogenaamde bevergeil wordt afgescheiden, een rood-, geel- of zwartbruine stof van eigenaardigen, doordringenden geur en bitteren smaak, die vroeger veel als pijnstillend middel werd gebruikt, maar thans meer en meer in vergetelheid geraakt.
De bevers kiezen een rivier of beek uit, waarvan de oevers een overvloedig weideveld opleveren en tot het bouwen hunner woningen bijzonder geschikt schijnen. Alleenlevende dieren wonen in onderaardsche holen op de manier van vischotters; gezelschappen, die uit familiën bestaan, richten in den regel kasteelen op en bouwen dammen om het water op te stuwen. Deze dammen zijn soms 150 tot 200 meter lang, twee tot drie meter hoog, van onderen vier tot zes, van boven een tot twee meter dik. De woningen, voor twee, drie of meer familiën ingericht, hebben twee verdiepingen, de bovenste is droog en bestemd tot woonplaats, de onderste, beneden den waterspiegel gelegen, tot magazijn. Iedere woning heeft een uitgang naar de rivieren een naar de landzijde. De voornaamste bouwstof is hout, dat kunstig met slib, zand en steenen wordt aangevuld en vermengd, zoodat er hechte en dikke muren ontstaan. De bevers vellen de boomen aan den oever door de stammen door te knagen, en ze doen dit zoo behendig, dat ze in de rivier vallen. Takken ter dikte van eenige centimeters bijt de bever ineens door, en voor stammen, die een middellijn hebben grooter dan den omvang van een mensch, is hij niet vervaard.
Het hoofdvoedsel der bevers bestaat uit schors en bladeren, maar aan brood en beschuit wennen zij spoedig en vruchten beschouwen ze ten laatste als een lekkernij. Harde takken, die ze met de pooten vastgrijpen en voortdurend omdraaien, weten ze zoo handig van de schors te ontdoen, dat op den geschilden tak zelfs niet een spoor van een tandindruk te zien is.
De bevers worden in Amerika hoofdzakelijk door het zetten van vallen gevangen, en van de leefwijze der beverjagers hebben de bekende romans van Fenimore Cooper belangwekkende schilderingen gegeven. De huid van den bever levert een voortreffelijk en kostbaar pelswerk op, dat per stuk, naar gelang der qualiteit, met tien tot dertig gulden betaald wordt. Als men weet, dat uit Amerika jaarlijks ongeveer 150.000 bevervellen in den handel komen, dan begrijpt men, dat de beverjacht voor velen een goed bestaan oplevert.
De muskusrat (Castor zibethicus) behoort ook tot de knaagdieren, heeft de grootte van een konijn, is bekleed met een roodbruinen, onder den buik lichteren pels en heeft, evenals de bever, klierzakjes met een sterk riekend vocht. Men vindt deze dieren in Noord-Amerika, vooral in Canada, aan de oevers van meren en rivieren, waar ze in troepen leven en evenals de bever overdekte woningen in en bij het water bouwen. De teenen der achterpooten zijn niet, als die der bevers, door een zwemvlies verbonden. Evenals op den bever wordt ook op de muskusrat jacht gemaakt, meestal met behulp van vallen, om het kostbare bont, dat het dier oplevert.