[Nummer 39]
Koningin Maria Henriette.
In den avond van den 19den September ging Hare Majesteit Maria Henriette, koningin van België, tot een beter leven over. Niet in de armen harer naastbestaanden in het koninklijk paleis der hoofdstad, maar in de armen eener Liefdezuster in de stille villa te Spa gaf deze vorstin, vrijwillige kluizenares en gelaten draagster van veel leeds, den geest. Niemand heeft als zij de teleurstellingen en de bitterheden des levens gekend, en niet van haar zal gezegd kunnen worden: zij was gelukkig als een koningin. Maar zij wist haar kruis als een kloeke Christin te dragen en met koninklijke waardigheid te lijden. Sedert eenige jaren had zij zich als het ware levend begraven in haar herinneringen en haar rouw: de groote smart zoekt de eenzaamheid, die nader brengt tot God, den oppersten Trooster.
hare majesteit maria henriette, koningin der belgen, † 19 Sept. 1902.
Koningin Maria Henriette werd den 23sten Augustus 1836 te Boeda-Pest geboren, als de dochter van den aartshertog Jozef, paladijn van Hongarije, en de aartshertogin Maria Dorothea, geboren hertogin van Wurtemberg.
Op elfjarigen leeftijd verloor de prinses, achterkleindochter van Maria Theresia, haar vader, en belastte haar moeder zich met de voltooiing harer opvoeding. Nog maar 17 jaar oud, in 1853, trad Maria Henriette in het huwelijk met den oudsten zoon van den koning van België, den hertog van Brabant, en in 1865 bij den dood van Leopold I, werden de hertog en de hertogin van Brabant uitgeroepen tot koning en koningin der Belgen.
Uit het vorstelijk huwelijk werden vier kinderen geboren: prins Leopold, hertog van Brabant, die, nog geen tien jaar oud, in 1869 overleed; prinses Louise, in 1858 geboren en gehuwd met prins Ferdinand Philips van Saksen-Coburg-Gotha; prinses Stéphanie, in 1864 geboren, in 1881 gehuwd met aartshertog Rudolf, den Oostenrijkschen kroonprins, in 1889 weduwe geworden en voor eenige jaren in het huwelijk getreden met graaf Lonyay; prinses Clémentine, in 1872 geboren en tot dusver ongehuwd gebleven.
Wij behoeven hier niet te herinneren aan de rampen, waardoor de koningin in haar kinderen werd bezocht, noch aan de sleepende ziekte, waardoor de vorstin was aangetast, evenmin aan haar christelijken levenswandel en voorbeeldige godsvrucht.
Groot was de edelmoedigheid der koningin. Op zekeren keer, dat zij in de nabijheid van Laeken een rijtoertje deed, werd zij overvallen door een stortbui, die in een oogenblik een oude vrouw, welke een last hout droeg, doornat maakte. De vorstin liet haar rijtuig stilhouden en gaf den bediende bevel, de oude vrouw den mantel te geven, dien zij van haar schouders had losgemaakt.
Na den brand, die het kasteel te Laeken verwoestte, was de koningin, toen zij vernam. dat slechts weinig uit haar vertrekker gered was, enkel ongerust, of men het portret van haar eenigen zoon, wijlen den hertog van Brabant, in veiligheid had kunnen brengen.
Het portret was verbrand, en de koningin bezat geen ander van haar geliefd kind Een harer eeredames gaf haar een photographie, visitekaartjes-formaat, waarop de prins te paard was voorgesteld.
De vorstin wendde zich tot den schilder Herbo, om er een reproductie van te ver krijgen. Ondanks de kleine afmetingen van het portret aarzelde de schilder niet, naar die kleine photographie een olieverf-schilderij van den hertog van Brabant op natuurlijke grootte te maken. Na twee maanden werkens was het portret klaar. De prins was in staande houding voorgesteld, gekleed in een kort wambuis, met een ronden hoed met kleinen rand. De rechterarm hing langs het lichaam af, de linker streelde den kop van een bruinen jachthond, een mooien Ierschen setter, waar het kind dol op was.
Toen het portret klaar was, bracht de schilder het naar het paleis te Brussel, waar het in de kamer der vorstin werd neergezet, die met de beeltenis van haar kind alleen wenschte te blijven. Na verloop van een half uur, toen zij den artiest liet roepen, had de koningin roodgeweende oogen. Zij dankte den schilder en vond de gelijkenis sprekend. Slechts één opmerking maakte zij. ‘De neus moet wat scherper zijn,’ zeide zij. ‘Ik ben al op jaren en men kan het been van mijn neus goed zien. Leopold was nog jong, maar hij had een sterk sprekend neusbeen.’
De schilder, die penseel en palet bij zich had, retoucheerde even de aangeduide plaats, en de koningin was thans zóó voldaan, dat zij den artiest behalve een aanzienlijke som gelds een dasspeld met briljanten en robijnen schonk als bewijs harer tevredenheid.
Keizersdochter en koningin, bezat zij een zacht, echt vrouwelijk gemoed, en bij haar volk, vooral bij de armen en kleinen, die zij zoo mild ondersteunde, zal zij nog lang in dankbare herinnering blijven.