De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
[Nummer 38]De jubelkroon van het wonderbeeld van O.L.V. in de St.-Willibrordskerk te Antwerpen.Den 14den September ll. bood de parochie van St. Willibrord te Antwerpen een schouwspel aan, zooals alleen de katholieke, kunst- en pronklievende Scheldestad kan opleveren. DE JUBELKROON VAN HET WONDERBEELD VAN O.L.V.
in de St.-Willibrordskerk te Antwerpen. In de kerk dier parochie berust een overoud beeld der Moedermaagd, dat sinds onheuglijke tijden het voorwerp is van de godsdienstige vereering der geloovige bevolking en in den loop der eeuwen door tal van wonderen verheerlijkt werd. Tevens bestaat daar een broederschap van vereerders van Maria, die den 8sten September van dit jaar haar 275jarig bestaan vierde. Ter gelegenheid van dit jubelfeest zou het wonderbeeld plechtig worden gekroond door den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen, Belgiës primaat, Mgr. Goossens, daartoe door den H. Vader gemachtigd. Men zou volkomen vreemdeling moeten zijn in de ‘stad van Maria,’ gelijk de geloovige Antwerpsche bevolking zoo gaarne haar aloude veste pleegt te noemen, totaal onbekend moeten wezen met de licht ontvlambare geestdrift en den zin voor feestelijke praal, die van ouds de echte ‘Sinjoren’ kenmerkt, om niet aanstonds te begrijpen dat zulk een plechtigheid noodzakelijk een schitterend weidsche betooging van godsvrucht en kunstzin, een uitgelaten jubel voor heel Antwerpen moest worden. Na een week van godsdienstige feestelijkheden, zou de luis terrijke kroning van het wonderbeeld, gevolgd van een schitterenden ommegang door de rijk versierde straten der parochie, het jubeltij besluiten. Alle kunsten waren te hulp geroepen om het feest der teerbeminde en hoogvereerde Moedermaagd den rijksten luister bij te zetten, natuurlijk naar den smaak onzer warmbloedige Antwerpsche stamverwanten, wier voorliefde voor het zwierig pronkerige hen bij kerkfeesten soms tot een praalvertoon brengt als ons, koeler Noord-Nederlanders, wel eens minder passend schijnt tot verhooging van een godsdienstige plechtigheid. De toonkunst zong haar hoogste liederen uit; de sierkunst slingerde haar festoenen, plooide haar drapeeringen, schikte haar bloemen, hing haar schilden met zinnebeelden, opschriften en jaardichten op: het vernuft van al wat zich kunstenaar noemt was maandenlang in de weer tot het uitdenken van den prachtigsten feesttooi, die ooit in de parochie van St. Willibrord was tentoongespreid. Maar het rijkst en kostelijkst van al, het keurigst en edelst moest het kleinood wezen, waarmee de hand van den kardinaalaartsbisschop het wonderbeeld sieren zou, de jubelkroon, die van wege den H. Vader te Rome, uit naam der gansche opgetogen bevolking de dierbare Moedermaagd op het hoofd zou worden gezet. Geen kosten, geen inspanning mocht gespaard worden om die kroon zoo schitterend te maken als menschelijke kunst hier maar vermocht. En zoo onstond er een edele wedstrijd als waarvan de kronieken der middeleeuwen, die tijden van hoog opgevoerden godsdienst- en kunstzin gewagen: de gezamenlijke kunstdrijvers en goudsmeden werden uitgenoodigd, hun krachten te beproeven aan het ontwerp van een jubelkroon, waardig om ter blijvende gedachtenis aan het heuglijk jubeltij het hoofd van het wonderbeeld te sieren. De meest gevierde meesters dongen naar den prijs; de eerste kunstrechters van het land op dit gebied spanden de vierschaar, en - het klinkt romantisch als een oude legende - de prijs werd toegewezen aan een nauwelijks vijf-en-twintigjarig jonkman, die een ontwerp leverde, zoo zinrijk van opvatting, zoo stijlvol van teekening, zoo edel, rank en delicaat van vormen, zoo rijk en toch zoo ingetogen van versiering, zoo teer en keurig van uitvoering, dat de jury niemand beter dan hem het gewichtige werk van de vervaardiging der kroon meende te kunnen opdragen. Die jury, onder voorzitterschap van Mgr. Van der Stappen, bisschop van Jaffa, onder-voorzitter der kunstcommissie van Mechelen, bestond uit de volgende heeren: kanunnik Van Gaster, bestuurder der St.-Lucasschool te Gent, Van Wint, lid der commissie voor de monumenten te Brussel, Bilmeyer, lid der commissie te Mechelen, Kintschots, archeoloog en kunstcriticus, Deckers, hoogleeraar aan de academie van Antwerpen en Anthony (den schilder der vleugeldeuren van het St.-Anna-altaar en van den Kruisweg der kathedraal van | |
[pagina 298]
| |
St. Jan in Den Bosch), welke laatste met Bilmeycr gedeeltelijk de leiding had der werkzaamheden. Niet minder dan 65 ontwerpen waren ingekomen, en daaruit werd voor uitvoering gekozen dat van den heer Louis Haan, een jong kunstenaar, bij al zijn talent en jeugdige geestdrift zoo eenvoudig en bescheiden, dat de aangewaaide Antwerpsche zwier hem haast misstaat. Trouwens hij is van Noordnederlandsche afkomst, daar zijn vader, de heer W.H. Haan, eigenaar der werkplaatsen voor christelijke kunst, drijfwerk en zilversmederij in de Lange Kievitstraat te Antwerpen, van Druten bij Nijmegen geboortig is. Genoemde werkplaatsen genieten ook ten onzent een goeden roep, dank aan verscheidene kerkelijke kunstwerken, hier te lande geleverdGa naar voetnoot1). Daar had de jonge Louis Haan volop gelegenheid, zich in de dagelijksche praktijk vertrouwd te maken met alle technische eischen van het vak, de kennis der materialen, de eigenaardige moeilijkheden bij de bewerking. En in een stad als Antwerpen met haar rijke kunstschatten uit het verleden en haar bloeiend kunstleven vond zijn ontluikend talent naar alle zijden prikkels ter ontwikkeling. Natuurlijk bleef de overheerschende Antwerpsche smaak echter ook niet zonder invloed op zijn oorspronkelijkheid. Zoo was b.v. voor deze jubelkroon de stijl der Vlaamsche renaissance voorgeschreven, vreemd genoeg, daar het beeld gothiek en de kerk in een romaansch-gothischen overgangsstijl opgetrokken is. Binnen de grenzen dier opdracht heeft hij intusschen een waar kunstjuweel weten te scheppen, dat juist aan zijn typisch oud-Antwerpsch karakter een heel eigenaardige bekoring ontleent. Wat bij een nadere beschouwing het eerst opvalt, is de zinrijke symboliek, zoowel in de aanwending der mystieke getallen zeven en drie als in de keuze der versieringsmotieven. Boven den hoofdband of diadeem van drijfwerk, met zeven groote diamanten en evenzooveel rozetten van vijf steentjes bezet, zijn zeven allerliefste engelenkopjes van innig-devote uitdrukking aangebracht als zinnebeeld van Maria, koningin der Engelen. Tusschen die engelenkopjes prijken telkens zeven rozen en zeven leliën, als de aangewezen zinnebeelden der ‘Geheimzinnige Roze’ en der ‘Lelie onder de doornen.’ Even bevallig, doch grootscher van opvatting rijzen boven het diadeem zeven bijna ellipsvormigë, rijkgedreven spangen naar omhoog, die zich aansluiten bij het bovengedeelte, afgezet door een en twintig diamanten en besloten in sierlijke krullen, waaraan zeven groote breloque-paarlen hangen. Midden op elke spang prijken rozetten van zeven diamanten, en waar die spangen vanboven samenkomen, worden ze bekroond door een wereldbol met vooruitspringenden briljant, omringd van acht en twintig kleinere edelsteenen; daarboven weer schittert de stralende aureool met het naamcijfer van Maria, omlijst door honderd negentien glinsterende diamanten. In het geheel telt men ruim tweehonderd vijftig edelsteenen, die een gelukkig effect maken dank aan de matte kleur, die de kunstige drijver aan het blinkend materiaal wist te geven. De kroon is 25 centimeter hoog. Volkomen in denzelfden stijl is de kroon van het kind Jesus (12 centimeter hoog) vervaardigd. Boven den diadeem, met zeven groote diamanten bezet, heeft de kunstenaar aan den voet der zeven omhoogrijzende spangen zeven verschillende zinnebeelden van het H. Lijden en even zooveel met diamanten bezette passiebloemen aangebracht. Uit de boven samenkomende spangen rijzen zeven kleine korenaren en druiventrossen op, dragende den wereldbol, waarboven het kruis met prachtigen briljant. De wereldbol alleen telt een grooten en zes en twintig kleinere diamanten. Bij al dien rijkdom hebben de kronen niets overladens; door de edele rankheid der lijnen wordt de stof verfijnd en vergeestelijkt ter waardige verheerlijking der Moedermaagd met haar goddelijk Kind. Zoo zijn onder de kunstrijke handen van den jongen meester de liefdegaven der geloovigen, het penninkske der weduwe zoowel als het goudstuk van den rijke, omgetooverd tot een keurkleinood, dat ten eeuwigen dage het hoofd van O.L.V. van St. Willibrord sieren moge.
J.R. van der Lans. |
|