een geel of groen jak, aan de randen met hoog-roode strepen afgezet.
Ook het mannelijk geslacht houdt van opschik. Jonge, knappe kerels zien er kranig uit in hun korte pels, waarvan de sneeuwwit gebletste huid, naar buiten gedragen, met prachtig stikwerk versierd is. Toch staat over 't algemeen het voorkomen der mannen bij dat der vrouwen achter. Zware drank en alcohol misvormen spoedig een oorspronkelijk knap uiterlijk. En hoe kunnen frischheid, kracht en menschenwaarde uit het gezicht van menschen spreken, die spiritus van 75 graden tot hun lievelingsdranken rekenen? De vrouwen behouden in 't algemeen een beter voorkomen, al mag men ook niet verzwijgen, dat menige schoone op rijperen leeftijd niet afkeerig is van een glas ‘schnaps.’
Ook de vrouwen hebben in de lente, den zomer en den herfst een goed deel van den arbeid des levens te dragen, wanneer de aardappelen moeten worden gepoot en gerooid en de ‘kukuruz’, die het nationale gerecht, de mamaliga, oplevert, uit de groene schalen moet worden gehaald. Des winters, wanneer de kleine hutten bijna tot aan het dak onder de sneeuw bedolven zijn, grijpen zij naar het spinnewiel, dan zitten zij voor den weefstoel van de meest primitieve constructie en vervaardigen eigenhandig alle kleedingstukken en andere voorwerpen, die het gezin gedurende het jaar noodig heeft. En zij trachten niet alleen het noodzakelijke voort te brengen; haar streven naar verfraaiing en versiering is aan alles waar te nemen: aan het dikwijls kunstrijke stikwerk van bonte draden, goudloovertjes en glasparelen, waarmee het grove gewaad versierd wordt, aan de gekleurde strepen, waarmee ze het bovenkleed doorweven.
Doet dit reeds aan het Oosten denken, nog meer herinnert daaraan de kleurenvolheid van tapijten en loopers, die het meest interessante voortbrengsel der huisindustrie in de Boekowina zijn. De patronen zijn wel eenvoudig, maar zeer karakteristiek; het weefsel, grof of fijn, is gobelinachtig en zeer duurzaam. Op dezelfde wijze, maar met meer ingewikkelde patronen versierd, worden de ceintuurs geweven, die het rokachtig bovenkleed aan de heupen ophouden, en de gordel, waaraan de teistra gedragen wordt, een soort beugeltasch, die boeren en boerinnen bijna altijd bij zich hebben. Een mooie teistra is een bezit, dat men elkaar benijdt en waarin men elkander tracht te overtreffen.
In den jongsten tijd heeft een ondernemende firma te Czernowitz de phantasie der eenvoudige, ongeletterde weefsters trachten te verrijken door haar fraaie Turksche en Perzische patronen voor tapijten en kussens te geven. Die proefneming is schitterend geslaagd. Onder de ontwikkelden in de Boekowina weet men de producten der huisindustrie op prijs te stellen, en behalve de vertrekken, met Fransche of Weener meubels gevuld, is er in de meeste huizen, vooral op het platteland, ook een Boekowina-kamer, waar muren, divans en vloer op half-Oostersche wijze bedekt zijn met de fraaie en kunstrijke producten der boeren-huisvlijt. Wel heeft men ze in den allerlaatsten tijd ook uitgevoerd, maar de echte Boekowina-tapijten zullen nooit heel algemeen worden, daar de vraag steeds veel grooter is dan het aanbod. Ze worden namelijk niet bij massa's in fabrieken vervaardigd, maar door de vlijtige handen van arme, onwetende vrouwen. Sedert de vraag is toegenomen, hebben ook wel mannen op den weefstoel plaats genomen, maar daar het een bij-werkzaamheid naast den landelijken arbeid is, blijft de productie uit den aard der zaak beperkt.