De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe goudsche Sint-JanskerkGa naar voetnoot1)Waar de rivier de Goude of de Golde hare golven met die van den Hollandschen IJselstroom vereenigde, verrees de schoone stad van ter Goude of Gouda, en hier wierpen de inwoners der plaats tevens een kasteel op. Dit feit dateert van zeer oude dagen, want reeds in 1272 geeft de Hollandsche graaf Floris V aan Gouda dezelfde stedelijke rechten, als Leiden bezat, en reeds anno 1300 commandeert heer Jan van Blois de sterkte. En nu vol verwachting voor den verderen bloei van hunne stad, gaan de Gouwenaars voor hun patroon, Sint Joannes den Dooper, een bedehuis stichten, welks enorme grootheid wel ieder lezer der Belg. Illustratie op bijgevoegde afbeelding der kerk treffen zal. Men wil zelfs, dat de lengte dezer kerk die van Keulen's dom nog eenige voeten overtrof. Ongeveer twee en twintig altaren met twee en vijftig vikarieën en een reeks van prachtige glazen sierden het Goudsche heiligdom. Zelfs de sage of legende speelde rondom zijne tinnen. Want, zoo zegt de Batavia Sacra, de faam verhaalt, dat heel deze kerk uit het naburige Bloemendaal op het Oude Kerkhof werd verplaatst. Dit fameuze wonderstuk zal niemand zóó maar voetstoots aannemen. Maar toch moeten wij hier in het voorbijgaan eens opmerken, hoe er alom zulke sagen betreffende onze aloude hoofdkerken in omloop zijn. Hier hebben de hervormingsgezinden het kruis van de afgenomen Roomsche kerk niet kunnen wegnemen, zooals het heet van de Sint Pancras of Hooglandsche kerk te Leiden; ginds werd, zooals bij voorbeeld te Zierikzee, het plan van den wonderen Levinustoren op geheimvolle wijze aangeboden; te Oegstgeest had in het oude St.-Willibrordus-kerkje een geheele tempelwijding uit den Hemel plaats, kortom, schier rondom elke oude hoofdkerk onzer vaderen leeft eenige opgetogene volkstraditie. Dit alles te zamen nu wijst, o.i. duidelijk heen naar eenige groote teekenen, door God in Zijn tempel gewrocht, teekenen zoo groot, dat de volkssagen die alom gingen verhalen, en al verhalende, gingen varieëren en verplaatsen. Het kleed des verhaals heeft dus doorgaans, en zeker ook te Gouda, opsiering gekregen, maar eene of andere wondere gebeurtenis steunt toch vrij zeker den oorsprong der legende. De Goudsche Sint-Janskerk droeg, zooals men op onze plaat aanschouwt, ruimte genoeg op hare glazen voor eenig kunstwerk. En dat kunstwerk nu van vóór de hervorming is door den kloosterbroeder Cornelis en zekeren Coddesteyn en Ponsen vervaardigd. Doch zijn dat nu de algemeen bekende Goudsche glazen? Neen, want al de heerlijkheid van den ouden Sint-Jan moest te niet gaan. Op 12 Januari 1552 deed het hemelvuur in het heiligdom een zwaren brand uitbarsten, die deze kerk met hare kunstschatten vernielde. Doch nauwelijks was deze bittere ramp gebeurd, of de Goudsche geloovigen en geestelijken besloten, om hun Sint-Jan in zijn grootschen vorm dadelijk te herstellen en nu kreeg deze tempel zijne nog bestaande, wereldberoemde glazen, waarvan de gebroeders Crabeth de schilders zijn geweest, maar aan welker modellen heel een reeks van andere Hollandsche kunstenaars hebben medegewerkt. Zoo heeft o.a. de groote Lucas van Leiden hier mede zijn cartons geleverd. Hoe nu den lezer over die een en dertig reusachtige en nog vijf en twintig kleinere glazen eenige hoofdgedachten aan de hand te doen? Als ge de Goudsche kerk zijt binnengegaan, dwaalt, omdat tot verre boven manslengte de muren geheel blind omhooggaan, uw oog aanvankelijk slechts door de weergaloos-groote tempelruimte, en, zonder eenig schilderwerk te ontdekken, rust uw blik ten laatste op een reusachtig orgel en een leelijke banken-omtimmering, welke het midden der kerk tot een protestantsch bedehuis fabriceert. Gij keert u nu om, gij meet, al gaande, nog eens de afstanden, totdat gij, bij het doorgaan van het hoogkoor, toevallig het hoofd eens omhoog heft naar het licht. En, groote hemel, van welk visioen zaagt gij nu het begin! O, neen, er is geen denken aan om u aanstonds te oriënteeren. Craandijk, hij, die Gouda's kerk zoo bij uitstek vereert, hij zegt evenwel terecht in zijne Wandelingen door Nederland omtrent Gouda's ramen: ‘De tocht langs deze ramen is vermoeiend, de rijkdom overstelpend, de kleurenpracht verblindend en de menigte der figuren afmattend.’ Maar toch, zoo voegen wij hierachter, gij gaat de vermoeienis trotseeren, gij wilt inzien tegen al dat goud, al die zijde en al dat fluweel, tegen al die zonnen en die heldenfiguren, en.... straks verheugt en bedroeft gij u te gelijk over uw arbeid. Gij verheugt u, ja, want gij gevoelt, dat jaren na uw bezoek aan deze kerk, op zekere oogenblikken de herinnering aan deze ruim dertig groote wonderen u als een klein voorspel der hemelsche heerlijkheid zal blijven troosten en opwekken, maar toch ook bedroeft gij u, want in de Goudsche glazen hebben reeds, doordat de hervorming tijdens hun ontstaan uitbrak, Roomsch en Onroomsch, juist ook door de raamtafereelen, tegen elkaar gestreden. Dit geeft, zoodra men de ramen met tooneelen uit het leven van Sint-Jan is gepasseerd, iets zeer onaangenaams voor het Roomsche gevoel. Het H. Avondmaal bij voorbeeld, door Filips II, onzen landgraaf en koning van Spanje, als raam van het Noorderkruispand geschonken, werd reeds gekozen, omdat men onder den wegloopenden Judas de bestrijders van het H. Sacrament wilde beduiden. In het tegenoverliggende kruispand liet onze landvoogdesse Margaretha in gelijken geest d.w.z. eveneens met een anti-protestantsche bijgedachte, op het enorme raam, beneden, plaatsen de voetwassching, door den Heer Jesus aan zijn getrouwe leerlingen verricht, maar omhoog stond Elias geschilderd tegenover de afgodspriesters van Baäl op den Carmel, alwaar zooals men weet, deze bedriegers werden ter dood gebracht. Zoo behooren ook raam No. 8 en No. 12 bij elkaar. Op het eene deed hertog Erik van Woerden afmalen, hoe oudtijds te Jerusalem Heliodorus, de tempelschenner, door Gods engelen werd afgestraft, en dit zinspeelde op de beeldstormerij der hervormingsdagen. Maar de Prins van Oranje stelde tegenover het raam van Erik, in 1567, het zijne, op hetwelk men den Zaligmaker de wisselaars uit den tempel ziet verdrijven. Heer Erik van Woerden toch werd verdacht, van geenszins de ware broeder te zijn en met het geven van zijn kerkraam des konings gunst en tijdelijk gewin na te jagen. En nog erger! Uit 1596 is een raam, dat geschonken werd door de Staten van Holland, en dit stelt ‘de vrijheid des gewetens’ voor, als protest natuurlijk tegen het leerend gezag der Katholieke Kerk. Ja, zelfs hadden de Goudsche regenten der stad zeker raam, hetwelk de Haarlemsche bisschop aan de kerk der Birgittijnen had geschonken, eenvoudig naar de St.-Janskerk doen overbrengen en er toen het jaartal 1581 opgehecht, even alsof de bisschoppelijke schenking nog na des bisschops dood en na den overgang der St.-Janskerk aan de hervormingsgezinden ware geschied. Welnu, met deze zaken voor oogen, welke wij in Thijms Jaarboekje voor 1899 nog breeder hebben uiteengezet, voldoen ons de Goudsche glazen niet geheel. Maar toch, ten slotte winnen hier voor ons gemoed de vreugde en het geloof het op de dwaling en den strijd. Vooral die groep hoogheerlijke koorramen, waarvan de voorlaatste Middeleeuwsche bisschop van Utrecht en de kanunnik Meijerop de gevers zijn geweest, verblijden ons van ganscher harte. Hier ziet men o.a. het Doopsel van Christus door Joannes, Jesus Zijn eerste leerlingen onderwijzend, Joannes aan de zijnen over Jesus' meerderheid sprekend, kortom hier zingt en jubelt eerst het schoone leven van Sint-Jan, en voorts ziet men nog in oude, ongestoorde vroomheid de schenkers der ramen in de hoeken devotelijk neergeknield, als vroegen zij Gode om op Sint Joannes te mogen gelijken. Een bijzondere lof moet aan de tegenwoordige bewaarders der Goudsche glazen toegezwaaid. Zij hebben het reuzenwerk aangedurfd van een algemeene restauratie en een Hollandsche, geheel nieuwe, werkwijze is daarbij gevolgd. Belangstellenden kunnen zich hieromtrent vrij bij de kerkvoogden der Sint-Jan laten inlichten! Trouwens er was vroeger te Gouda schandelijk, ja meer dan schandelijk huisgehouden. Busken Huet verhaalt ten minste in zijn Land van Rembrandt (I. 378) hierover het volgende: Voor het toenmalig restaureeren van een Joanneskop in een der grootste ramen had men zich eenvoudig van eenige scherven uit een ander raam bediend, zoodat in 1878 bij eene inspectie van deskundigen dat ongelukkige hoofd bleek saamgesteld uit een voorhoofd, een achterhoofd, een neus, een mond en een oog, ontleend aan vijf verschillende figuren! Niet veel verstandiger | |
[pagina 272]
| |
was er in 1621 gehandeld, toen een afbeelding van God den Vader uit het bovengedeelte van een venster verwijderd en met stille trom door een.... redeloos ornament vervangen werd! Thans is men toch eindelijk wijzer geworden en men restaureert weer als kunstenaar, waartoe de nog altoos bewaarde, reusachtige cartons der ramen alle diensten kunnen bewijzen. Zelfs de cartons van het schilderwerk, dat in den brand van 1552 onderging, moeten nog gedeeltelijk bestaan.
een blik in de feestzaal, terwijl een der heeren van het sub-comité aan het woord is.
Men ziet intusschen, hoe jammer het geweest is, dat toen Gouda anno 1572, onmiddellijk achter den Briel en Oudewater, tot de partij van Oranje en de Geuzen overging, men de aloude kunstschatten der kerken maar niet voorgoed aan de katholieken heeft gelaten. Craandijk komt dan ook in zijn studie over de Goudsche glazen tot de volgende conclusie: DE GOUDSCHE SINT-JANSKERK,
gravure ontleend aan de Batavia sacra. ‘Hebben deze kunstwerken niet den ganschen eeredienst der Roomsch-Katholieke Kerk noodig, als zij ten volle op hun plaats zouden zijn? Denkt u de prachtige Sint-Jan in Den Bosch met zulke glazen! Daar behoort te huis de mystiek van het licht, getemperd en gebroken door het geschilderd kerkraam....’
En zoo zingen voor ons ten slotte dan ook de Goudsche glazen mede in het Lied der Puinen van de Aya Sofia, en ook zij zijn in hun heerlijkheid: Starren, die in 's levens duister
Met der zonne vollen luister
Boven 't pad der volken staan;
Heugenis van vrome daden,
Heden vruchten, morgen zaden,
Nooit vergaan!
Leiden.
P.M. Bots, R.K. Pr.
|
|