Herders en huurlingen.
Een schets uit den Boerenkrijg, door De K.
(Vervolg.)
De Engelschen hadden ondertusschen halt gehouden, en uit hun verschansing zagen de Boeren, dat de paarden terug werden gevoerd naar de sloot, terwijl ééne compagnie een defensielinie vormde en snel over de vlakte begon aan te rukken. Zich veilig achtend om den grooten afstand, dekten zij zich niet, maar sprongen met korte aanloopen voorwaarts, nu en dan staan blijvend om een salvo af te vuren.
Een menigte kleine stofwolken wezen aan, waar meerdere kogels insloegen, andere floten over de muren van den kraal heen, en slechts weinige boorden in de steenen.
De Boeren bleven nog altijd onbeweeglijk zonder het vuur te beantwoorden, en al moediger door het aanhoudend zwijgen van den vijand, rukte de defensielinie een honderd meter nader.
Toen greep een der beste Boerenschutters zijn geweer, mikte scherp en schoot. Een der roodgekleede manschappen breidde de armen uit, alsof hij iets omhelzen wou, wankelde een paar passen zijwaarts en plofte op den grond, waar hij als een bruingrijze vlek op de donkere vlakte liggen bleef. Een schrik voer door de voortrukkende patrouille, de commandeerende officier riep iets, zwaaide zijn sabel en de soldaten wierpen zich allen te gelijk op den buik, zoodat men uit den kraal slechts hun hoofddeksels zien kon.
‘Vizier duizend meter!’ luidde het laatste bevel, en alleen onder allen bleef de aanvoerder rechtop staan om zich te overtuigen, of alles in orde was.
Van der Boeren zijde werd dit beschouwd als een uitdaging en het eerste salvo knalde. De officier sloeg dubbel, alsof zijn middel doorgesneden was en viel.
Twee zijner lieden sprongen op om hem weg te dragen, en nieuwe schoten knalden.
De kamp tusschen de beide vijandelijke afdeelingen scheen woedend te zullen worden. De defensielinie telde een verlies van drie dooden en vijf gewonden; in den kraal was een man met doorschoten schouder naar den zendeling gedragen, die hem de eerste verpleging wijdde. De schoten vielen talrijk, kleine stofwolken warrelden overal op en verzwonden weer even gauw, maar iets noemenswaard was tot nu toe niet aangericht, hoewel er al twintig minuten, dat het er spande, voorbij waren. De Boeren onderhielden een spaarzaam vuur, welks werking echter de overhand had op den in 't open veld liggenden vijand. Van der Raadt wenschte hen zooveel doenlijk slechts op te houden tot den tijd der schemering om dan, door het duister gedekt, naar hij hoopte, des te gemakkelijker den terugtocht te kunnen volvoeren.
De Engelschen schenen plotseling alle geduld verloren te hebben; hun defensielinie nam een wanhopenden aanloop en kwam tweehonderd meter nader. Toen de soldaten zich opnieuw op den grond wierpen, hadden zij een dozijn kameraden achter zich gesneuveld liggen, want nu nam het vuur der Boeren krachtig toe. Terwijl een der drie Engelsche compagnieën moedig aanvallenderwijze werkte, zette de tweede zich noordwaarts in beweging naar de kopjes. Haar gelederen marcheerden buiten schot windsnel over de karroo, terwijl de verdedigers van den kraal vergeefs zich voor het hoofd sloegen om te doorgronden, wat het doel dezer beweging zijn kon. De derde compagnie, die de reserve vormde, lag nog steeds onbeweeglijk naast de sloot.
Van der Raadt hief zich voorzichtig boven de muurverschansing en blikte den aftrekkenden troep na, achter welken in den zonneschijn een lichte stofwolk opdwarrelde. Aanstonds dekte hij zich weer, zonder iets bespeurd te hebben; een Engelsche kogel platte zich af tegen de steenen vóór hem en spatte hem wat gruis in 't gezicht, ten bewijze, dat ook de vijand goede schutters bezat.
Een half uur had het geschut van beide kanten reeds voortgewerkt en nog waren de strijdenden ongeveer achthonderd meter van elkaar verwijderd. De kogels floten zonder tusschenpoozen over het open land, en meerdere vonden hun weg tusschen de steenen, zoodat de verschansten zich scherp in acht moesten nemen. Naast de schapenkraal lagen nu drie gewonden en één doode. De zendeling sprak een luid gebed en de klank van zijn stem drong soms over het rumoer heen tot de kampende broeders door. De dragonders zaten op een hoop en verbeten zich van woede niet bij hun landgenooten in het vuur te kunnen staan, die zelfs niets van hun lot vermoedden; een afgereten stuk steen had den een getroffen, de zieke officier ijlde luid van bloed en dood.
Plotseling zwenkte de marcheerende compagnie naar rechts, vormde een defensielinie en rukte in één gang tegen den kraal op.
In minder dan een halve minuut hadden de Boeren de list begrepen en het gevaar doorzien, waarmee de laatste beweging des vijands hen dreigde. Zij werden nu van twee kanten bestookt, en breidde zich de uiterste vleugel der Engelschen nog meer oostwaarts uit, dan waren zij spoedig omsingeld. De vijand hoefde slechts zijn stelling van nu te behouden om hun een terugtocht langs een anderen kant, dan vanwaar ze gekomen waren, onmogelijk te maken, en ook die uitweg was versperd, wijl een deel der reserve, die bij de sloot lag, zich zuidwaarts in beweging zette.
Onmiddellijk splitste Van der Raadt zijn troep in drie afdeelingen, die elk een der drie Engelsche patrouilles voor hun rekening hadden. De hoofdafdeeling bleef waar 't heetst gevuurd werd en de kleinere bestookten de nader rukkende zijvleugels der vijanden. Trots den hardnekkigen tegenstand hadden dezen door hun sikkelgewijs voortbewegen een grooten sprong voorgekregen en de Boeren zagen in, dat hun stelling spoedig onhoudbaar worden zou. Van drie zijden aan geweervuur blootgesteld, boden de half verweerde muren van den kraal zeer onvoldoende beschutting en veel bezorgde blikken werden er tusschen de verdedigers gewisseld. In zenuwachtige haast verschoten zij hun patronen, hun oogen gloeiden, hun adem hijgde; terwijl het er heeter toeging, zonk toch hun moed. Scherp te mikken was niet meer doenlijk, 't gold hier voor alles de weerpartij zooveel mogelijk met kogels te overstemmen, en de Mausergeweren knalden nu onophoudelijk. Op dit oogenblik baatten hun veel geroemde zekerheid van oog en vastheid van hand weinig, want alleen, wanneer men zich gedekt weet en zijn koelbloedigheid bewaart, kan men die eigenschappen daadwerkelijk toonen.
Ook de Engelschen onderhielden een moorddadig snelvuur. Het aantal gewonden binnen den kraal werd vermeerderd met drie, die bleven liggen, waar zij getroffen waren, wijl niemand het wagen dorst ze op te heffen. De stelling achter de schapenkraal was ook niet veilig meer; een paar kogels waren door de wagenhuiven gedrongen in de tentenbagage; een paard werd aan den kop verwond en rende angstig op de karroo weg, eenige verschikte makkers meevoerend. Het werd achter de puinhoopachtige muren onhoudbaar. Een jongen man werden door een verdwaalden kogel de schouders doorboord en toen hij, van pijn krimpend, zocht weg te komen, verpletterde een nieuwe kogel hem een elleboog. Een ouden man werd de kin verbrijzeld, het afgutsende bloed verfde zijn langen witten baard. Met wijd gespalkte oogen staarde hij in de lucht, terwijl een kreunende jammerkreet zijn keel uitdrong. Een minuut later zonk hij ineen en bleef liggen, een kogel was recht door zijn hoofd gegaan en had zich afgeplat op den wand achter hem. Hij was de tweede doode.
De stelling der verdedigers werd wanhopend. In twintig minuten was heel de toestand veranderd, alleen de gedachte aan te vluchten was zelfs waanzinnig; aan twee kanten blootstaand aan het krijgsvuur, moesten zij vallen tot den laatsten man