De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Benedictijner Abdij te Egmond.Bij het eerste gezicht op de plaat der Egmonder abdij heeft de lezer der Belgische Illustratie waarschijnlijk gedacht, iets als een oude vesting te zien. Zooveel muurwerk, zóóveel torenspitsen en zooveel buiging van terrein! En inderdaad, de lezer heeft niet gedwaald. Want, als een historicus heel het bestaan van de grootheerlijke stichting, ter eere van St. Adelbertus in Kennemerland opgetrokken, gedurende zoovele honderden jaren der middeleeuwen, in één enkel woord zoude willen schetsen, dan konde hij niet beter doen, dan de Egmonder abdij eenvoudig te noemen: een vesting Gods! Ja, een burcht, een vesting Gods! Oorspronkelijk hadden zich nonnen bij Sint Adelbert's graf in een houten klooster in de nabuurschap van het dorp Egmond gevestigd. Doch zóó fel en aanhoudend waren in die Noordhollandsche streken de plundertochten van Noormannen en Friezen, dat de heer dier gewesten, de Hollandsche graaf Dirk II, de nonnen naar Bennebroek deed verhuizen, Benedictijner monniken naar Egmond riep en het houten klooster in een steenen abdij veranderde. Ware het dan bij de ruwheid dier eerste Christen eeuwen noodig, welnu, dan kon de abdij een formeel beleg doorstaan, Tevens konden er nu de groote relieken van de Hollandsche heiligen, van een Sint Jeroen en genoemden Sint Adelbert, veilig rusten en vele der Hollandsche graven zouden na hun dood hier naast de assche der heiligen hun stoffelijk overblijfsel laten bijzetten. Bovenvermelde verwoesting van het nonnenhuis wordt gesteld in het jaar 974 en de eindverwoesting der abdij valt in 't jaar 1572. Hoevele honderden jaren dus is de abdij van Egmond gedurende het verloop der middeleeuwen waarlijk een vesting Gods geweest, omdat, uit haar de priesters hun heilzamen invloed deden gelden op de barbaren der omstreken, en omdat binnen hare muren naast de devotie alle wetenschappen haren zetel hadden. Men kan het in Römer's studie van de aloude kloosters in Holland en ZeelandGa naar voetnoot1) bewezen zien, hoezeer de Egmonder bibliotheek reeds in de elfde eeuw beroemd was om hare handschriften en verhandelingen van en over de Schriftuur en de H. Vaderen, maar ook om hare werken der Grieksche en Latijnsche classieken en der historici, alsmede om menig tractaat der geneeskunde en andere natuurwetenschap. Zeker Evangeliarium, een geschenk van graaf Dirk II, was met goud en edelgesteenten versierd. Het beeldwerk op de abdij-poort is als een der oudste beeldhouwwerken onzer vaderen bewaard gebleven, gelijk ook het prachtige zegel der abdij een zeldzame proeve is der oude etskunst. Voorts kent ieder historicus de jaarboeken der abten, door een der Egmonder monniken saamgesteld, alsook Beka's beroemde werken uit de papieren der abdij. En wat eindelijk ons hart nog van heilige aandoening doet trillen, is de gedachte, dat vooral Egmond's koordienst zoovele eeuwen lang bij dag en bij nacht een luistervolle tempeldienst voor Gods oogen wezen mocht. Immers de werken Musica Guidonis en Antiphonarium musice notatum, die, volgens Van Wijn, beide in de abdij aanwezig waren, zij leerden, evenals de regel zelf der Benedictijnen, aan de Egmonder broeders, dat, wanneer zij bij dag- of nachtkoor voor het altaar stonden, om beter dan het loeiend lied der Noordzeegolven, Gode lof toe te zingen, hun psalmgezang moest zijn distincte en rotunde, duidelijk en afgerond, en geheel geleid door de hoofd-cantoren en het majestueuse orgelspel. Trots alles dus, wat de abdij van buiten vaak te lijden had, geleek zij toch, zoodra de kalmte weergekeerd was, in heel haar inwendig leven en bedrijf, een waar Paradijs en een voorhof der Hemelen. Vandaar dan ook mochten wij aan haar deze historische verzen eenmaal ten beste geven: Wat wetenschap hebt gij omschreven!
Wie schetst wat vlucht uw kunst bestond?
U schonk 's Lands vorst des Heilands leven,
Als wond'ren perkamenten-vond;
Rijk kleurde uw stift 't Majuskel-loover,
Hoog blonk het beeldwerk op uw poort,
En hoort, als harmonie-getoover,
Ruischt altaarlied en koorzang voort!
(St. Bavoliederen.)
Nogmaals deze abdij was een vesting Gods! Evenals Sint Paulus, de apostel, omtrent zijn wonder leven getuigen moest, dat hij, bij allerlei uitwendige kwellingen, nog bovenal den last van valsche broederen had doorstaan, zoo konde ook menigeen onder de veertig gemijterde abten der Egmonder abdij hebben geklaagd. Eenerzijds is het waar, dat Gods vromen, vooral de bisschoppen van Utrecht en de Pausen, herhaaldelijk der abdij hunne liefde toonden en haar tal van geestelijke gunsten en voorrechten toestonden; voorts moet ook de goede faam van Egmond's prelaten wel alom in de Christenwereld groot geworden zijn, nademaal de Egmonder abt ten laatste het vergevingsrecht over meer dan 24 parochiekerken en 45 kapelanieën had verworven en hij, gelijk een landvorst, alom tienden en eigendommen voor zijn abdij bezat. Maar anderzijds spreekt de historie hier ook van booze lieden, die voor het heiligdom van Sint Adelbert letterlijk Achabs en Jezabels zijn geweest. Zelfs tegen oorlogsgeweld, formeele belegering, ja, abtenmoord, zag menig Egmonder graaf niet op, om zijn zoogenaamd leenheerschap of rentmeesterswaardigheid in het tijdelijke veel verder te laten gelden dan eenige afspraak of aanstelling hem ooit vanwege de abdij of vanwege den landvorst had toegestaan, en de Hollandsche gravinnen Petronella en Adelheid durfden, wèl in strijd met de traditie harer vaderen, bij haar oorlogen tegen vorsten en Friezen, de abdij plagen met inkwartiering, met schending van het kloosterslot door haar vrouwelijk gezelschap, ja, eenmaal zelfs met het opdringen van een onwettigen abt. Hoog gingen de wateren der beproeving in zulke tijden rond de heilige muren. Dan ook hier was en bleef de God, Dien St. Adelbert eenmaal in deze oorden gepredikt had, de Bewaarder en Verdediger van den oud-Hollandschen godsdienstburg. Geduld immers en kloosterdeugd spraken weldra trots hun zachtheid, boven het gedon- | |
[pagina 232]
| |
der van stormrammen en het gewoel der hofdrokten uit, en o.a. hebben zoowel de Utrechtsche bisschop Andreas van Cuik, die in de twaalfde eeuw regeerde, als de Pausen Urbanus V en Bonifacius IX, naast al hun andere roemrijke daden op aarde, ook bijzonder nog deze willen verrichten, dat zij de rechten der Egmondsche abdij onverschrokken tegen hare aanranders hebben gehandhaafd. En toen eenmaal de tijdelijke macht van Egmond's graaf zich zóóverre had vergeten, dat men zelfs den gezalfde des Heeren, den onder-abt of prior Arnoldus van Driel, om het leven had gebracht, toen rustte het hoofd der katholieke Kerk niet, eer hij, overeenkomstig de H. Canons of kerkelijke tuchtregelen, den genoemden graaf met den kerkdijken ban had gestraft. Eerst na zulk optreden der Kerk-overheid keerde de vrede in Egmond terug. En zoo vervolgde de abdij dan bij lief en leed haar hemelsche roeping tot aan de dagen der hervorming. Zij mocht nog de eer genieten, dat, toen Paus Paulus IV in 1559 het nieuwe bisdom Haarlem tegen de opkomende ketterij oprichtte, de nieuwe bisschoppen van Haarlem [eerst Nicolaas van Nieuwland en daarna Godfried van Mierlo] tevens tot abten der Egmonder abdij door den Paus werden verheven. Maar evenals de hervorming weldra den Haarlemschen bisschop verjoeg en zijn kathedraal, de oude St. Bavo, wegroofde, zoo heeft zij ook de Egmonder abdij voor het Geuzengeweld doen bezwijken. In 1576 ondernamen de knechten van Brederôo reeds een rooftocht tegen het oude heiligdom; vijf jaren daarna kwamen de Geuzenbenden van den woesteling Sonoy, en dezen hebben als met een duivelsche razernij gebouwen, boekerijen, kerk, bibliotheek en monniken-woning verwoest. Slechts enkele relieken en prachtboeken der abdij zijn later aan het nieuwe bisdom Haarlem en het Groot-Seminarie te Warmond gekomen.Ga naar voetnoot1) Toen men in 1800 de abdij-ruïnen boven den grond en in 1820 ook de fundamenten der abdij had verkocht, bevond men, dat de lengte van het front, zooals dit gevormd werd door den Zuider- en Noorclertoren, benevens den verbindingsgevel 84 Alkmaarsche voeten bedroeg. Ook was al het muurwerk zeer zwaar van bouw en fundeering. Op het abdij-kerkhof [zie onze plaat] vond men, nog in 1825, grafkelders met lijken, ja, de landbouwer, die in 1844 op de boerderij Het klooster woonde, vond nog een gemetseld graf met een zestal roode kruisen op de wanden; het daarin gevonden geraamte achtte men het overblijfsel van den Egmonder abt Willem van Rollant, die in 1355 is ontslapen.
de abdij van egmond, circa 1572 verwoest, naar een gravure uit dien tijd.
Eerst in onze dagen hebben zich weder Benedictijner kloosterlingen op Nederlands bodem gevestigd. Zoo herleeft altoos het Evangelische mostaardzaad in nieuwe kracht! Geve God aan die nieuw-gekomene Benedictijnen de genade en de glorie hunner aloude Hollandsche vaderen!
Leiden. P.M. Bots, R.K. Pr. |
|