De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe karthuizer.I.In de schaduw van Dengene,
Dien zijn ziel bemint,
Zit hij eenzaam met den Eéne,
Als de dag begint.
En de statig-volgende uren,
Die de kerkklok trilt
Langs de hooge kloostermuren,
Door de weidsche stilt’,
Ligt hij in beschouwing neder,
Sprakeloos gebed,
Of met wijsheid-volle veder
Gouden lett'ren zet;
Of doorblaadt gewijde schriften
Om er voor zijn ziel
't Kostlijk manna uit te schiften,
Dat er rijk in viel;
Of hij toetst zich aan den regel,
Wat Sint Bruno zegt,
En aan iedren voetstap 't zegel
Der volmaaktheid hecht.
Maar niets komt de kalmte storen
Van zijn blij gemoed,
Dat voor 't hemelsche geboren
Zich met 't hemelsch' voedt;
Dat, bevrijd van aardsche zorgen,
Aller andren lot,
Met den Christus leeft verborgen,
Eenzaam-stil in God.
| |
II.Wanneer de zware stem des wekkers aan de cellen
‘'t Benedicamus’ roept, op klokslag middernacht,
Van zijne schaamle stêe, alsof een feest hem wacht,
Staat de Karthuizer op, en waar zijn Broedren snellen
Naar 't Allerheiligste, spoedt hij 't eerst smachtend henen.
Een sneeuwwit-wassen beeld, door de eiken stalleGa naar voetnoot1) omlijnd,
Zijn tengere gestalt' bij 't volle lamplicht schijnt,
In bidden roerloos. Doch zoodra door 't ruime steenen
Gewelf 't ‘Venite’ slaat uit manlijk forsche tonen,
Bezielt zich zijne borst, en met kristallen stem
Beantwoordt hij de bêe en voert ten lof van Hem,
Die is zijn al, het koor van grooten Bruno's zonen
In golvend juublen mee. Op maat van antiphonen
En psalmen zingt zijn ziel de hooge bruiloft in;
Want de Beminde komt met zoete koestermin
Zijn dienaar 's morgens vroeg voor 't nachlijk waken loonen.
't Is 't uur der offerande en der vereening tevens!
Het liefde-zuchten, waar de boezem snel van gaat,
Dringt nu een hellen gloed naar 't vroom en blank gelaat
Des monniks. ‘Kom Beminde!’ En och! de God des levens
En ook der liefde, God, in kleur van tarwewade
Gedost, de bruiloft viert. En geen verstand bevroedt
't Geheim vol weelde, dat het vergeten doet
De wereldsche ijdelheên bij 't feesttij der genade.
| |
III.In rust en kracht staan Libanonsche ceders,
De kruinen, groen of wit-besneeuwd, ten hemel;
Zij zoeken zon en achten geen onweders,
't Hoofd heffend hoog uit stof en aardsch gewemel;
Zóó staat ook gij, Karthuizer, boven de aard'
Verheven! En de wilde jacht naar goud
En zinnenweelde, die in hare vaart
Ontelbren sleept ten dood of godd'loos stout
Opjaagt, raakt nauw uw effen ziel. Uw leven
Ontplooit zijn krachten vrij in reiner kringen,
Waar fluistrende Englen op- en nederzweven
En als een eigen broeder u omringen.
Uw eenzaamheid is Eden's voorportaal,
Beschenen door der glorie schemering.
Hoe juichte uw vader Bruno telkenmaal
Hij dat genadelicht in zijne ziel ontving!
O zalige eenzaamheid! O stil verkeeren
Met God alleen in kinderlijk vertrouwen!
O ééne zaligheid, reeds hier te leeren
Wat de Englen klaar en zonder beeld aanschouwen!
St. Charles.
Dr. A. SMOOR.
|