De boom des levens.
Het schijnbaar onbeduidende plaatje geeft u te aanschouwen een zeer oude voorstelling van den boom des levens. 't Is een heidensche afbeelding der oude Egyptenaren en Assyriërs uit het Oosten (Klein-Azië en Afrika). Zij dagteekent van lang vóór Christus.
Zooals men weet uit de Bijbelsche geschiedenis, zijn de Egyptenaren en Assyriërs met de Joden uit Israël en Juda in velerlei betrekking geweest. Ook vertoefden de Joden geruimen tijd in hunne landen, tijdens de Egyptische en Babylonische gevangenschappen. En ten slotte waren alle oude Oostersche volken afkomstig van den gemeenen stamvader Adam en leefden betrekkelijk kort na hem.
De Joden bewaarden den waren godsdienst. De naburige volken vervielen tot afgoderij. Doch bij de aanbidding der afgoden zien wij onder de Oostersche volken vele geloofspunten, zeden en gebruiken, die heenwijzen naar den Joodschen, waren dienst van den éénen God. Zoo bewaarden de Oostersche volken allen de geschiedenis van den Boom des Levens.
de boom des levens.
In het tweede hoofdstuk van de H. Schrift zegt Mozes: ‘En de Heere God deed uit den grond opschieten allerlei geboomte, schoon voor het gezicht en aangenaam om te eten, ook den boom des levens in het midden van het Paradijs.’
Professor Dessens zegt in zijne verklaring van die Bijbelplaats: ‘De naam van dezen boom wijst op zijne bestemming. Zijn vrucht moest den mensch voortdurend in het leven houden.’
Ook de niet-Joodsche volken van het Oosten stelden herhaaldelijk dien boom van Eden, het Paradijs, voor. Zie hier nu zulk een voorstelling dier oude heidenen.
***
In de aarde staat een stam met vele vruchten en eenige bladeren. Daarboven een gevleugelde zon, die hare stralen over dien vruchtbaren boom uitzendt. Twee sterke, gespierde mannen, in koninklijk gewaad, koningen dus, staan in aanbiddende houding naast den boom, het gezicht naar die zon gericht. De aarde is de bodem van het Eden, het geluksoord onzer eerste ouders. Zie, hoe die grond zijn voedende sappen omhoog zendt, om den boom te sterken en te doen gedijen; verderfelijke vochten voert hij af. De stam heeft een vasten grondslag en is bovendien in het midden en aan 't topeinde door ringen gesterkt. Hij heeft zijne kracht van drie goddelijke personen, die hem plantten en wasdom geven. Ook de stam draagt vruchten zoowel als de kruin. De stam aan weerszijden zeven (een heilig getal); de kruin, over zeven bladeren, negen (driemaal drie; eveneens een heilig getal bij de Ouden). De vrucht heeft den vorm van een pijnappel. Hij is het voedsel van die twee sterke koningen, de beheerschers van vele onderdanen, die allen worden gevoed door de menigvuldige vruchten.
De vruchtbaarheid van dien boom is tot heil van het menschdom, dat daarvoor eer en aanbidding brengt aan den zonnegod, die, boven den mensch verheven, voor zijn schepsel zorgt. Op de tegenwoordigheid en verhevenheid van dien zonnegod duiden zijne vleugelen. De dikke stralenbundel wijst op zijne voorzienigheid bij de instandhouding en het bestuur der wereld.
Eigenaardig, dat ook de zon een Kruisvorm in zich sluit.
De voorstelling wijst heen naar Christus, onzen Verlosser en Zaligmaker. De vruchtbare aarde is dan Maria, de onbevlekte Moedermaagd; de sterke stam is Christus. De zeven vruchten aan beide kanten van dien hechten stam zijn de gewone genaden; de vruchten, ontspruitend uit de kruin, zijn de genaden tot hoofddeugden en heldhaftige daden, die de heilige gebruiken, (zeven bladeren), aan Christus en Zijn leer ontleend, in hooge eere houden.
De alomtegenwoordige, almachtige God, die Zijnen Zoon naar de aarde zond, is God de Vader. De koning der schepping, die Christus' gunsten geniet tot verlossing en zaliging, is de mensch - Christus in Zijne menschelijke natuur is hier eene voorbeduiding van denzelfden Christus, onder de gedaante van brood tegenwoordig in het Allerheiligste Sacrament des Altaars. De aarde is Gods oneindige goedheid, die vruchtbaar is in hare raadsbesluiten. De boom is Christus, in het H. Sacrament voor ons tegenwoordig. De vruchten zijn de gewone en buitengewone middelen tot heiligheid, de zeven HH. Sacramenten de zegeningen. Die genademiddelen onderhouden de godvruchtige gebruiken, in den koning van het Nieuw Verbond, den priester, die dagelijks eet van den Boom des Levens. Door zijn heilig dienstwerk en door zijn leven moet hij anderen het leven geven of in de geloovigen het leven der genade vermeerderen, opdat allen het leven hebben en overvloedig hebben.
G. v.d. Boogaard, Pr.
Seminarie ‘Hageveld.’