[Nummer 23]
Hondjes.
Naar de schilderij van Otto Eerelman.
De plaat op deze bladzijde lijkt wel het pendant van een van mevrouw Ronner's tafereeltjes: jonge honden, al even bedreven in het uithalen van kattekwaad als de lievelingen der schilderes. Het verschil is, dat het onheil, door de poesjes gesticht, van veel ernstiger aard is, dan dat, waaraan Eerelman's hondjes zich hier schuldig maken: de laatste vernielen slechts of liever trachten te vernielen hun eigen eenvoudig hondenhuishouden, terwijl de jeugdige kattenfamilies het steeds gemunt hebben op de mooie meubelen en kostbare gordijnen, die de elegante salons of ateliers hunner meesters versieren. Gescheurde zijde of fluweel, bekrast meubelhout, vernielde waaiers of andere broze snuisterijen, gebroken porselein, gehavende muziekinstrumenten of dooreengeworpen schildergerei zijn dan ook geen zeldzaamheid op mevrouw Ronner's doeken; Eerelman's hondenvermaak daarentegen is van meer onschadelijken aard. De vriendjes van den schilder zijn dan ook altoos op eigen terrein, waar al het moois van het menschenverblijf buiten het bereik van bek en pootjes valt; de entourage op zijn doeken is dientengevolge heel wat minder weelderig dan bij mevrouw Ronner.
Toch zijn de dieren niet minder dartel, al kan de mand ertegen en is het kleedje, waaraan ze hun speelschheid botvieren, van sterke stof; beide dingen dienen slechts ter veraangenaming van hondenleven, er valt dus niet zooveel aan te bederven.
't Is wel een grappige situatie: toen de mand nog plat op den grond stond met het kleed netjes er in, rondom afhangend over de ruwe, hoog opstaande randen, zijn ze blijkbaar met hun allen naar één kant gekropen, en is ze gekanteld, tot groote verbazing en schrik van het gezelschap. Eerst wisten ze niet goed, hoe ze 't hadden en waren weinig op hun gemak met het raar heen en weer wiebelende ding, waarin ze opeens, met een schok, zoo gek waren komen te liggen, maar langzamerhand begonnen ze 't geval grappig te vinden; de zwarte rechts zet zich met gestrekte voorpooten schrap tegen den rand en de lichtkleurige links houdt met de gansche zwaarte van zijn plat liggend lijf onbewust aan de andere zij de mand in evenwicht, terwijl een derde wanhopige pogingen aanwendt om een slip van het kleed omlaag te trekken. Een ander, buiten boord, is bezig het met den bek te bewerken en die in 't midden zet parmantig en beslist een poot er op en kijkt met kluchtig uitdagenden blik, of er ook iemand hun het rechtmatig eigendom en willekeurig gebruik er van betwisten komt.
Een even grappig exemplaar staat, de voorpooten wijduit, stevig neergeplant op den grond, met een tronie als van een ouden getrouwe, die huis en hof te bewaken heeft, een strootje te kauwen, wat aan zijn barsche houding iets onweerstaanbaar komieks geeft.
hondjes, naar de schilderij van otto eerelman.
Eerelman is een echte hondenkenner en