Koning Eduard III van Engeland.
Tot de vorsten, die het langst over Engeland geregeerd hebben, behoort, na koningin Victoria en George III, Eduard III uit het huis Plantagenet, die, als knaap van veertien jaren op den troon gekomen, een halve eeuw de kroon heeft gedragen.
Deze langdurige regeering is niet enkel gekenmerkt geweest door oorlogen tegen Schotland en Frankrijk, maar ook door een krachtige bevordering der Engelsche nijverheid, voor wier lateren bloei door de zorgen van Eduard III de grondslag werd gelegd, terwijl ook onder zijn regeering het parlementaire regeeringsstelsel tot een toentertijd in Europa ongekende ontwikkeling kwam.
In 1329 was de dappere Robert Bruce, dien Engeland als onafhankelijk koning van Schotland had moeten erkennen, overleden en opgevolgd door zijn zesjarigen zoon David. Een mededinger naar den Schotschen troon trad op in Eduard Baliol, den zoon van den eens door Eduard I onttroonden Jan Baliol. In dezen burgeroorlog koos de Engelsche koning partij voor Eduard Baliol, die zich een leenman van den koning van Engeland erkende, wien hij hulde en manschap schuldig was. Den 19den Juli 1333 behaalde Eduard III, nauwelijks twintig jaar oud, een groote overwinning bij Hallidow Hill, waar de bloem van den Schotschen adel sneuvelde en 30.000 Schotten het slagveld met hun lijken bedekten. Baliol werd koning van Schotland, maar hij moest zich een leenman van den Engelschen koning verklaren en dezen de stad en het graafschap Berwick, het schoonste deel van zuidelijk Schotland, afstaan.
Zulk een smaad konden de fiere Schotten niet verduren. Telkens door Eduard III overwonnen, stonden zij ook telkens weer op. In 1341, toen de koning van Engeland in een oorlog met Frankrijk was gewikkeld, gelukte het hun zelfs, David Bruce tot hun koning te verheffen. Maar in 1346 werden de Schotten bij Nevils Cross geheel verslagen en Bruce gevangen genomen. Hij werd naar Londen gevoerd en in den Tower opgesloten, waaruit hij eerst in 1357 tegen een hoog losgeld ontslagen werd.
Onder de regeering van Eduard III begon ook de oorlog met Frankrijk, die, met tusschenpoozen, meer dan een eeuw geduurd heeft en daarnaar de Honderdjarige Oorlog genoemd wordt. De belangrijkste veldslag uit het begin van dien krijg was de slag bij Crécy op den 20sten Augustus 1346. In dezen slag, een der bloedigste uit de middeleeuwen, onderscheidden zich koning Eduard zelf en zijn vijftienjarige zoon, de prins van Wales, naar zijn zwarte wapenrusting later de Zwarte Prins genoemd. Zoowel de Franschen als de Engelschen vochten met schitterende dapperheid, maar ondanks hun groote overmacht leden de eersten, dank zij het krijgsbeleid van den Engelschen koning, een volledige nederlaag. Vreeselijk waren de verliezen der Franschen. Froissard spreekt van 30.000 soldaten, 1200 ridders en 12 prinsen, die van Fransche zijde gesneuveld zijn. Onder dezen bevonden zich ook de blinde koning Jan van Boheme, die zich in het dichtst van het strijdgewoel had laten voeren en daar den dood vond; de graven van Vlaanderen en Alençon, de hertog van Lotharingen en vele andere aanzienlijke heeren. Koning Filips van Frankrijk, die, toen de slag reeds verloren was, den krijgsmansdood zocht, werd slechts met moeite van het slagveld weggevoerd.
Een tweede schitterende overwinning der Engelschen in dezen oorlog, ditmaal door den Zwarten Prins behaald, was die bij Poitiers op den 19den September 1356. Hoewel de Franschen ook hier een geduchte overmacht bezaten, bleef de zege aan de Engelschen. De koning van Frankrijk, Jan de Goede, die tot het laatste oogenblik als een dapper ridder gestreden had, moest zich met zijn jongsten zoon Filips overgeven. Bijna 2500 hertogen, baronnen, ridders en edelen waren gesneuveld en ongeveer 2000 krijgsgevangen gemaakt. Koning Jan werd naar Londen gevoerd, waar hij met de meeste onderscheiding behandeld werd, en vanwaar hij in 1360 naar zijn land terugkeerde, nadat de vrede van Bretigny was gesloten, waarbij de Engelsche koning, behalve zijn bezittingen in Guyenne en Gascogne, een groot deel van zuidoostelijk Frankrijk verkreeg.
In 1369 brak de oorlog opnieuw uit. De Engelschen streden wel met dezelfde dapperheid, maar niet met hetzelfde geluk als vroeger, en hun aanvoerder, de Zwarte Prins, die als vorst van Aquitanië over de Engelsche bezittingen in Frankrijk regeerde, was door zijn ziekte verhinderd aan hun hoofd te strijden. Hij kon niet eens zijn krijgsros bestijgen, maar werd in een draagstoel voor de troepen uit gedragen. De verovering der stad Limoges was zijn laatste wapenfeit. In 1371 keerde hij naar Engeland terug, waar hij nog vóór zijn vader, in 1376, overleed.
Hadden de Engelschen hun besten aanvoerder verloren, de Franschen hadden in dezen tijd een dapper en kundig veldheer, Bertrand du Guesclin, die alle door Frankrijk bij den vrede van Bretigny verloren gewesten herwon. De ééne stad en het ééne gewest na het andere ging voor Engeland verloren, zoodat dit land bij den dood van Eduard van al zijn bezittingen in Frankrijk niets meer bezat dan de stad Calais.
Den 21sten Juni 1377 overleed Eduard III, te laat voor zijn roem, een door de onophoudelijke oorlogen uitgeputte schatkist nalatend aan zijn kleinzoon, Richard II, een kind van tien jaar.