Socrates voor zijn rechters. -
Een der grootste wijsgeeren van het oude Hellas en een der beste en edelste mannen van Griekenland in een tijd, toen deze staat door weelde en zedenbederf ten verval neigde, was Socrates, die in het jaar 469 vóór Christus was geboren.
Tot zijn dertigste jaar oefende hij het beroep van beeldhouwer uit, toen hij als volksleeraar optrad. Hij richtte niet, als de overige wijsgeeren, een school op, maar deelde op zijn wandelingen zijn onderricht mee. Hij verzamelde eenige jeugdige vrienden om zich heen, met wie hij over allerlei onderwerpen sprak, die hij naar hun denkbeelden vroeg en door die vragen zelve weer onderrichtte, - een leerwijze, naar hem nog heden ten dage de Socratische genoemd.
Vele mannen, die later bijzonder beroemd zijn geworden, behoorden tot de leerlingen van Socrates, onder anderen Alcibiades, de beruchte tiran Critias, de geschiedschrijver Xenophon, de wijsgeer Plato.
Verwierf Socrates zich door de belangelooze werkzaamheid, waaraan hij zich wijdde, te Athene een uitgebreiden kring van vrienden en vereerders, van den anderen kant maakte hij zich vele invloedrijke mannen tot vijand, daar hij niet schroomde, tegen onzedelijkheid en onwaarheid strijd te voeren. Vele jaren leefde en werkte Socrates ongehinderd voort; zelfs onder de regeering der Dertig Tirannen werd zijn veiligheid niet bedreigd. Maar toen de democratische staatsregeling te Athene weer was ingevoerd, werkte de herinnering aan Critias, die een leerling van Socrates was geweest, zóó sterk, dat men thans openlijk met een vormelijke aanklacht tegen den wijsgeer durfde optreden. Een looier, Anytus, die zich jegens den staat verdienstelijk had gemaakt, door met Thrasybulus aan de verdrijving der dertig tirannen deel te nemen, haatte Socrates, wijl deze zijn zoon afkeer voor het vaderlijk bedrijf had doen opvatten. Met twee anderen diende hij een aanklacht in, dat Socrates de goden van den staat loochende, de jeugd bedierf, den staat in gevaar bracht en daarom den dood verdiende.
In de akte van beschuldiging werd beweerd, dat Socrates zijn leerlingen verachting voor de staatsregeling van Athene inboezemde, dat hij het gebruik om de archonten bij het lot te kiezen dwaas had genoemd, daar geen verstandig man voor een schip een stuurman bij het lot zou kiezen, terwijl toch de schade, die uit de onkunde of slechtheid van een stuurman kon voortvloeien, veel geringer was dan die, welke een onbekwame of kwaadwillige archont den staat kon berokkenen. Anytus beweerde verder, dat zulk een onderwijs de achting voor de wet en voor de Atheensche staatsregeling vernietigde; dat Socrates de jongelieden ruw en losbandig maakte; dat het voorbeeld van Critias en Alcibiades bewees, hoe schadelijk zulke leerstellingen werkten: beiden waren in de school van Socrates gevormd en Critias was de willekeurigste en wreedste der dertig tirannen, Alcibiades de onbeschaamdste en losbandigste burger van Athene geweest. Voorts verklaarde Anytus, dat Socrates de jongelingschap hoogmoedig maakte, dat hij hen in den waan bracht, dat ze wijzer waren dan hun vaders, dat hij hen leerde met minachting op hun oudere bloedverwanten neer te zien.
Voor zijn rechters verschenen, achtte Socrates het beneden zich, hun medelijden in te roepen en om het behoud van zijn leven te smeeken. Integendeel, hij trad met opgeheven hoofd voor hen en verdedigde zich op fiere en waardige wijze. Deze zelfverdediging droeg er toe bij om het doodvonnis uit te lokken. Met een kleine meerderheid van vijf of zes stemmen spraken de rechters het schuldig over Socrates uit.
Volgens de Atheensche rechtspleging had de beschuldigde, nadat hij schuldig verklaard was en de aanklager de straf genoemd had, die naar zijn overtuiging moest toegepast worden, het recht, een zachtere straf te vorderen. Uit de beide voorgestelde straffen moesten de rechters dan een keus doen, een derde straf mocht niet worden opgelegd.
Socrates had waarschijnlijk het doodvonnis kunnen ontkomen, indien hij bij voorbeeld verbanning of gevangenschap had voorgeslagen, maar dit wilde hij niet. Verre van daar. ‘Welk tegenvoorstel zal ik u doen?’ zei hij. ‘Wanneer ik zelf bepalen moest, welke behandeling ik van u verdien, den zou ik niets anders kunnen voorstellen, dan dat gij mij beloondet met onderhoud op staatskosten in het Prytaneum, want dit alleen verdien ik als weldoener van den staat, als een man, die zijn eigen stoffelijk voordeel verwaarloosd heeft, die vrijwillig arm bleef om zich aan uw hoogste belangen toe te wijden, en om elken burger in het bijzonder de dringende noodzakelijkheid van geestelijke en zedelijke verbetering onder het oog te brengen.’
Met dit hooghartig antwoord teekende Socrates zijn doodvonnis, en zijn rechters veroordeelden hem om den giftbeker te drinken.
Het vonnis kon niet op staanden voet worden uitgevoerd. Jaarlijks zonden de Atheners met een godsdienstig doel een schip naar Delos, en zoo lang dat schip niet was teruggekeerd, mocht geen doodvonnis voltrokken worden. Hierdoor bleef Socrates dertig dagen in de gevangenis, gedurende welken tijd hij zich dagelijks met zijn vrienden en leerlingen onderhield. Toen één hunner in diepe smart uitriep: ‘Het is vreeselijk, zóó onschuldig te moeten sterven!’ antwoordde de wijsgeer: ‘Zoudt gij dan liever zien, dat ik schuldig was?’
Een zijner vrienden, Crito, had alles voorbereid om voor den veroordeelde de deur van den kerker te ontsluiten; de stokbewaarder was omgekocht en de vlucht gemakkelijk. Maar Socrates weigerde dit middel aan te grijpen.
Toen de dag was aangebroken, waarop het doodvonnis moest worden uitgevoerd, nam Socrates zonder een spier te vertrekken den beker, met den dolle-kerveldrank gevuld, aan en dronk hem leeg, in zijn laatste oogenblikken nog zijn vrienden, die in tranen en klachten uitbraken, aansporend zich te vermannen. Dit was het uiteinde van den heidenschen wijsgeer.