Prins Eugenius van Savoye.
Den 18en October 1663 werd te Parijs Eugenius van Savoye geboren als de jongste der vijf zonen van prins Eugenius Maurits van Savoye-Carignan, graaf van Soissons, en van Olympia Mancini, een nicht van kardinaal Mazarin.
Weinig zal toen Oostenrijk, om dien tijd in een nieuwen oorlog met den erfvijand, de Turken, gewikkeld, vermoed hebben, dat prins Eugenius eenmaal voorgoed een einde zou maken aan de onophoudelijke invallen der woeste Osmanen en hun kracht voor eens en voor altijd zou breken. Even weinig Lodewijk XIV, dat de prins, wiens diensten hij minachtend versmaad had, den Franschen legers de geduchtste nederlagen zou toebrengen, die ze in de achttiende eeuw zouden ondergaan.
Als twintigjarig jongeling vroeg prins Eugenius aan Lodewijk XIV een commando in diens leger, maar de koning wees zijn verzoek lachend af en ried hem aan geestelijke te worden, daar hij te klein was voor soldaat. Nu wendde Eugenius zich tot Oostenrijk en werd als kolonel onder den markgraaf Lodewijk van Baden met het bevel over een regiment belast.
Oostenrijk verkeerde op dit oogenblik in den hachelijksten toestand, waarin het zich ooit bevonden heeft. In 1664 was, nadat Montecuculi bij de Cisterciënser abdij St. Gothard nabij de Raab een schitterende overwinning op de Turken had behaald, een vredesverdrag van twintig jaar met den sultan gesloten. Deze had dien termijn niet laten afloopen, maar in het voorjaar van 1683 een leger van 300.000 man uitgerust, dat onder bevel van den grootvizier Kara Mustapha naar Hongarije oprukte. Nadat dit land voor het grootste gedeelte was veroverd, trok de grootvizier tegen Weenen op, waarvoor hij den 14en Juli 1683 het beleg sloeg.
Met leeuwenmoed verdedigde de dappere graaf Rudiger von Stahremberg met een bezetting van slechts 20.000 man de keizerlijke hoofdstad tegen meer dan 200.000 Turken. Doch Weenen had moeten bezwijken, waren niet de ridderlijke koning van Polen, Jan Sobiesky, hertog Karel van Lotharingen, de markgraaf van Baden en andere Duitsche vorsten tot ontzet komen opdagen. Ondanks de verpletterende overmacht der Turken behaalde het christen leger een volledige overwinning op de Halve Maan. Aan dezen veldslag onder de muren van Weenen nam ook prins Eugenius deel, die den 7en Juli bij Petronell, waar zijn broeder sneuvelde, den vuurdoop had ontvangen.
Tot kolonel van het dragonderregiment Küfstein benoemd, dat thans nog zijn naam voert, volgde hij het keizerlijk leger naar Hongarije, behaalde met den hertog van Lotharingen de overwinning bij Gran, nam een groot aandeel in de verovering van Ofen, dat in 1686 stormenderhand werd ingenomen, en besliste den 12en Augustus 1687 de overwinning bij Mohacs, op hetzelfde slagveld, waar, 161 jaar vroeger, koning Lodewijk van Hongarije den slag en het leven tegen de Turken had verloren.
Na zes jaar aan het hoofd van een legerkorps in Noord-Italië tegen de Franschen te hebben gestreden, werd prins Eugenius naar Hongarije teruggeroepen, waar na het vertrek van Karel van Lotharingen en Lodewijk van Baden de keurvorst Frederik Augustus van Saksen het opperbevel had gevoerd, doch op minder fortuinlijke wijze dan zijn beide voorgangers.
De keizer benoemde den nauwelijks dertigjarigen prins Eugenius tot veldmaarschalk en schonk hem het opperbevel over het leger, dat den strijd tegen de Turken moest voortzetten. Nu zou Lodewijk XIV den prins graag aan zich hebben verbonden en liet hem zoo schitterende aanbiedingen doen, dat hij zeker meende, hem daardoor te zullen verlokken (den prins werd niet minder dan de maarschalkstaf van Frankrijk en het stadhouderschap van Champagne aangeboden), maar Eugenius antwoordde lachend den onderhandelaar: ‘Zeg aan uw koning, dat een keizerlijk veldmaarschalk juist zooveel waard is als een Fransche.’
Prins Eugenius wist in den oorlog tegen de Turken de zege aan zijn vanen te binden. Waar hij verscheen, daar volgden de soldaten, die met hem dweepten, hem juichend en zeker van de overwinning, in den strijd. Het was een zonderling schouwspel, wanneer de kleine veldmaarschalk, die bijna in een reusachtige allongepruik verdween, op een hoog strijdros langs het front reed, en, hoewel de soldaten soms om zijn verschijning lachten, - niet zoodra begon het geschut te donderen, of zij staarden met diepen eerbied naar hun dapperen aanvoerder, die hen altijd ter zege leidde.
De schitterendste overwinning, door prins Eugenius op de Turken behaald, was die van Zenta, waar hij den 11en September 1697 sultan Mustapha II versloeg, die zelf het Turksche leger aanvoerde. Meer dan 25.000 Osmanen sneuvelden, en na dezen slag moesten de Turken alle hoop op de herovering van Hongarije opgeven. In Januari 1699 werd de vrede van Carlowitz gesloten, die den keizer het bezit van Hongarije en Zevenburgen verzekerde en een einde maakte aan den langdurigen en bloedigen oorlog, waardoor de macht der Osmanen voorgoed gefnuikt en het gevaar, dat zij door hun zegevierende wapenen den Islam verder naar het Westen zouden verbreiden, afgewend werd.
Lange rust was na zijn schitterende zegepralen prins Eugenius niet gegund. Spoedig brak de Spaansche successie-oorlog uit, waarin hij nieuwe lauweren zou vergâren. In Maart 1701 ontving Eugenius last, uit Tirol in Noord-Italië door te dringen, een zware taak, want de Franschen hielden alle zuidelijke Alpenpassen bezet en werden aangevoerd door Catinat, Frankrijks besten veldheer. Toch slaagde Eugenius er in, de Franschen na een zegevierend gevecht bij Carpi over den Mincio en den Oglio terug te werpen, en toen Catinat door maarschalk de Villeroi was vervangen, werd ook deze verslagen en zelfs gevangen genomen.
Deze krijgsbedrijven waren evenwel nog maar een voorspel. In Augustus 1704 brachten prins Eugenius en de Engelsche generaal Marlborough het Fransch-Beiersche leger bij Höchstädt een verpletterende nederlaag toe. Meer dan 20.000 Franschen en Beieren bedekten aan den avond van dien dag dood of gewond het slagveld; meer dan 15.000 man werden gevangen genomen, onder wie de Fransche maarschalk Tallard met bijna duizend officieren.
Van Beieren trok prins Eugenius weer naar Italië, waar hij in 1705 het opperbevel aanvaardde onder ongunstige vooruitzichten, daar zijn voorganger, graaf Reventlow, door den Franschen maarschalk Vendôme was verslagen en over de Etsch teruggedrongen. Ten gevolge van de overwinning, door Marlborough bij Ramillies behaald, werd de bekwame Vendôme teruggeroepen, om den onbekwamen Villeroi in de Nederlanden te vervangen. Graaf de Marsin ontving nu het opperbevel in het oostelijk gedeelte van het Italiaansche oorlogstooneel, terwijl de hertog de la Feuillade in Savoye het bevel voerde en met 38.000 man Turijn belegerde.
Prins Eugenius trok met een legertje van 24.000 man van de grenzen van Tirol 50 mijlen ver een land door, dat door een