De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende In de Meimaand. Reeds trok de vochtige avondlucht Door 't schuiflend kreupelhout En vouwde zacht de knopjes toe Der bloemen van het woud. En waar het kronkelpad zich wendt Langs groenend weideland, Schreed biddend eene moeder heen, Een kind aan hare hand. De kleine, huppelend van vreugd, Een frisschen ruiker droeg En naar de schoone Vrouw van 't woud Met stralende oogjes vroeg. ‘Nog enk'le schreden, dierbaar kind, ‘Dan zijn we in 't stille bosch, ‘Waar bij der Lieve Vrouwe beeld ‘We knielen in het mos.’ De holte van een ouden stam Droeg 't beeld der zoete Vrouw, Als in een nis van blij gebloemt, Bepareld van den dauw. Daar zette 't kind haar ruiker neer Dicht bij Maria's voet En 't bad zoo braaf met moeder mee: ‘Maria, wees gegroet!’ Doch toen de vrome moeder zweeg, Sprak nog het lieve kind: ‘O schoone Vrouw, ik zie aan U, ‘Dat Gij de bloemen mint; ‘Ik heb U rozen meegebracht, ‘De mooiste uit onzen hof, ‘Omdat er in het liedje staat: Haar geur verspreidt, uw lof! ‘Ook staat er, Rozenkoningin, ‘Dat 't meest Uw hart verblijdt ‘De witte bloem der kinderziel, - ‘De mijne is U gewijd!’ En 't was, alsof de Moedermaagd Minzaam op 't meisje zag, En spelend om haar zachten mond Kwam zweven zoete lach. - Zij gingen heen: de ruiker bleef Dicht bij Maria's voet, En dikwijls nog herhaalde 't kind: ‘Maria, wees gegroet!’ St. Charles. Dr. A. Smoor. Vorige Volgende