[Nummer 16]
Vrede zij ulieden.
In het Paaschnummer onzer Illustratie deed Rembrandt ons getuige zijn van het maal der Emmausgangers, waar de Goddelijke Hoogepriester de heilige handeling verrichtte van de breking des Broods, gelijk ze na Hem verricht worden zou door Zijn gezalfden tot der tijden einde.
Kon. Museum, Berlijn.
Phot. van Fr. Hanfstaengl, München.
ZEGENENDE CHRISTUS, NAAR JAN VAN EYCK.
Dááraan hadden zij Hem herkend, en voor zij, in de verwarring van dit wonderbaar wederzien, Hem te voet vallen konden, was Hij verdwenen uit hun oogen.
Toen, opgewonden van blijdschap, met de heerlijkheid des Verrezenen als een visioen van zalige werkelijkheid in hun ziel, namen ze den terugweg aan naar de heilige stad, zich haastend tot waar de apostelen met hun volgelingen vergaderd waren. Doch ook daar was reeds de blijde roep van Jesus' verrijzenis vernomen: Petrus zelf had den Heer gezien, zoodat ze, binnentredende, en meenende de vergaderden te vinden in druk en droefenis, de elven van een groote menigte jongeren omgeven zagen, te midden waarvan Petrus, luide getuigend van 's Meesters opstanding.
Nauwelijks hadden zij dan ook den drempel overschreden of daar klonk het van alle zijden:
‘De Heer is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien.’
Toen vertelden zij 't geen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des Broods.
Een oogenblik slechts duurde de stilte, waarin de verklaringen der nieuw aangekomenen waren aangehoord; dan klonken vreugdekreten, het hosannageroep daverde de hooge zaalwanden langs; - maar velen kònden niet gelooven, wat hun oogen niet gezien hadden en, mompelend van zinsverbijstering en simpele lichtgeloovigheid, meenden zij de vergaderzaal te verlaten. Maar àl hooger klonk het hosanna-gezang, en àl scheller snerpten de kreten der twijfelenden, toen plotseling, men wist niet hoe, men wist niet vanwaar, de Meester zelf stond te midden der menigte, kalm en heilig als een, wien geen leed meer deren kan, in den glans van eigen Glorie. En heffend de witte hand, waarin het teeken der Kruiswonde was als een rood-fonkelende robijn, sprak Hij:
‘Vrede zij ulieden.’
Doodstilte viel eensklaps met een vreeze, zoo hevig, als stond thans het oordeel des doods over hen voltrokken te worden, en langzaam weder ontwakend tot bewustzijn, meenden zij een geest te zien, verrezen uit de duisternissen van het doodenrijk, voor welken te vluchten wijze voorzichtigheid was.
Maar Hij, voor Wien aller gedachten openlagen in volkomen klaarheid, zeide tot hen:
‘Wat zijt gij ontroerd, en waarom rijzen zulke overleggingen in uwe harten?
Ziet mijne handen en mijne voeten, want Ik ben het zelf; raakt mij aan en ziet: een geest heeft geen vleesch en been, gelijk gij ziet dat Ik heb.’
En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten.
Langzaam week de vrees, en aarzelend kwam d' een na d' ander naderbij en bezag den Heer met bevenden blik of legde, schuchter, de sidderende hand op Zijn heilige leden, welke toch die eens menschen waren. Dan zagen zij elkander aan in groote verbazing, met oogen, blinkend van hoop, niet wetend of zij lachen dan wel weenen moesten, aanbiddend nedervallen, of wakker worden uit zalige zinsverbijstering. Was dit een wonder, wonder van geluk, waaraan zij nog niet te gelooven waagden?
En Hij zag het, en, rondziende naar iets, waarmeê deze kleingeloovigen zouden te overtuigen zijn, zei Hij glimlachend:
‘Hebt gij hier iets om te eten?’
Zij gaven Hem een stuk van een gebraden visch, en van honigraten, en Hij nam het en at het voor hunne oogen.
En Hij zeide tot hen:
‘Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was: dat het alles moest vervuld worden wat van Mij geschreven is in de wet van Mozes en de Profeten en de Psalmen.’
Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden, en zeide tot hen:
‘Alzóó is er geschreven, en alzóó moest de Christus lijden, en van de dooden opstaan ten derden dage, en in Zijnen naam gepredikt worden bekeering en vergeving der zonden onder alle volken, beginnende van Jerusalem.
En gij zijt getuigen van deze dingen.
En zie, Ik zend de Belofte mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jerusalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit den hooge.’
En als Hij dit gezegd had - àl woorden van mysterie-wijsheid, wier verwezenlijking