Honderdvoudige Vruchten,
door Christine.
Het was gedurende de dagen van Jesus' omwandeling in het Heilige Land. Op zekeren dag volgde Hem een groote schare, en toen de Zaligmaker op de vlakte gekomen was, zette Hij zich neer, en het volk, dat Hem omringde, verlangde Zijn stem te hooren, Zijne heilige lessen te ontvangen. 't Was de gelijkenis van den zaaier, die uitgaat om zijn zaad te zaaien: deze parabel, door Jesus aan het volk voorgesteld, werd niet begrepen; zelfs zijn leerlingen wisten er geen beteekenis voor te vinden, zoodat de Goddelijke Leeraar genoodzaakt was, hun er de uitlegging van te geven.
Onder het volk, dat langzaam, in alle richtingen was uiteengegaan, was ook een landbouwer, die in den omtrek gewerkt had. Hij was vergezeld van zijn beide zoons; de oudste, een stevige knaap van zestien jaar, had zijn vader reeds goede diensten bewezen bij het bebouwen van den akker en het verzorgen van den wijngaard. De jongste, een lieve knaap van tien jaar, nog niet sterk genoeg voor het ruwe werk, had toegekeken en door zijn vroolijk gebabbel en lustige liedjes den tijd verkort, den arbeid verzoet. Bij het huiswaarts keeren ontmoetten zij Jesus en Zijne leerlingen en sloten zich aan bij de schare. Ook zij hadden naar de gelijkenis geluisterd en gingen nu heen; de vader en de oudste zoon, moede en afgemat van het dagwerk, schreden haastig voort, het hoofd gebogen, zonder na te denken, slechts verlangend naar voedsel en rust. De knaap liep ook zwijgend voort, maar het waren diepzinnige gedachten, die hem bezig hielden; hij dacht na over het gehoorde, wat kon de beteekenis van die parabel toch zijn? Zijn jong verstand, hoewel reeds ontwikkeld, kon hem de oplossing niet geven en nu bij het binnentreden van de ouderlijke woning en bij het maal, dat hem wacht, kon hij de gedachte aan dat zaad, dat honderdvoudige vruchten voortbrengt, niet van zich afzetten. De avond viel en het gezin begaf zich ter ruste; weldra sloot de slaap hun de moede oogen. Ook de kleine sliep, maar in den droom meende hij dien zaaier voor zich te zien. 't Was vreemd, hij geleek zijn vader, zooals deze het zaad uitstrooide; de knaap zag het vallen langs den weg en de vogelen kwamen en aten het op, hij zag, hoe de korrels onder de doornen vielen, ook op de steenrots en niets bracht vruchten voort, maar ook zag hij, hoe het op goede aarde werd uitgestrooid. Hij meende engelengestalten te zien, die de hand van zijn vader bestuurden, engelenvleugelen wiekten door de lucht en brachten frissche koelte en zachten regen, engelen verjoegen de booze geesten, die onkruid wilden zaaien tusschen de
tarwe. De gloed der zonnestralen deed het zaad ontkiemen, het groeide, rijpte en zie: het veld, zooeven nog dor en kaal, was overdekt met goudgele halmen, die zich wiegden op den adem van den wind, en weer waren het engelen, die over den akker zweefden en in hemelsche accoorden zongen:
Wordt Brood der menschen.
De knaap ontwaakte; het gouden morgenlicht stroomde door de vensters en snel sprong hij op om den jongen dag te begroeten.
Weer ging het langs het veld, maar nu naar den wijngaard, die verzorgd moest worden. De kleine dacht niet meer aan zijn droom; het werk in den wijngaard, dat zijn krachten niet te boven ging, nam zijn aandacht geheel in beslag. Moe en mat kwam hij 's avonds thuis en sliep hij in. Daar zag hij weer de engelen, maar nu boven den wijngaard: zij wiedden het onkruid uit, zij bonden de losse twijgen aan den stok, zij steunden de zware trossen, zij omringden den wijngaard met een heg van doornen, om de wilde dieren af te weren en toen vertoonde zich voor zijn geestesoog de wijngaard, zwaar beladen met purperen druiven en weer wiekten engelen door de reine lucht en omgord met gulden zonnelicht zongen zij:
O Wijn, Die maagden kweekt.
De nacht was voorbij en het gezin ontwaakte, men ging weer aan den arbeid. De oudste zoon ploegde, de vader zaaide: nu herinnerde zich de kleine zijn droomen en verhaalde ze. De zaaier lachte hem uit: ‘zijn zaad zou honderdvoudige vruchten voortbrengen? Och kom! En het misgewas, en de droogte en de stormen dan! Was er wel ooit een rijke oogst gewonnen van dit stuk land, zoo onvruchtbaar, zoo dor?’
‘Maar de engelen dan?’ zeide de eenvoudige knaap.
‘Onzin,’ was het antwoord, ‘de engelen bemoeien zich niet met ons.’
‘Maar, vader, zij zongen zoo schoon: ‘Het Brood der engelen wordt Brood der menschen!’
‘Je hebt gedroomd, mijn jongen,’ zei de vader, ‘en droomen zijn bedrog.’
Het kind zweeg, maar vergat de droomen niet.
Het was de tijd van den oogst! Met verbaasde blikken overzag de vader den akker en den wijngaard: ja, duizendvoudige vruchten waren voortgebracht, nooit was de oogst zoo rijk geweest. Waren het dan toch de engelen, die den akker beschermd, den wijngaard vruchtbaar gemaakt hadden! Wie zou het zeggen, God alleen wist het!
De tarwe werd verzameld in de schuur, de nieuwe wijn geperst en de vader zag met goeden moed het slechte jaargetij komen, er zou brood zijn voor zijn gezin, zijn dierbaren behoefden geen honger te lijden.
Maar ziekten overvielen hen en noodzaakten den landbouwer zijn tarwe en zijn wijn te verkoopen, om van de opbrengst de geneesmiddelen te betalen. Een rijk man, Jozef van Arimathea, erbarmde zich zijner en betaalde met gulle hand. Van de tarwe werd brood gebakken, dat met den wijn naar een groote zaal gebracht werd, waar Jesus met zijn leerlingen het laatste Avondmaal zou gebruiken. Na aan de wet te hebben voldaan en het paaschlam gegeten te hebben, stelde Jesus het aanbiddelijk Sacrament in en zie: het was de tarwe van den armen landbouwer, het was zijn wijn, die veranderd werden in het heilig Lichaam en kostbaar Bloed des Heeren! Ja, honderdvoudige vruchten zou dat zaad voortbrengen, zoolang de aarde zou bestaan, zoo lang het Heilig Offer zou worden opgedragen. De droom van den knaap was waarheid geworden!
Eenige uren later schreed Jesus, beladen met Zijn kruis, wankelend voort op Zijn smartelijken kruisweg; overstelpt van lijden, verzwakt door bloedverlies, zonk Hij uitgeput ter aarde en kon niet verder, hoe de beulen Hem ook sleurden en trokken. Daar kwam een landbouwer aan met zijn twee zonen; het was Simon van Cyrene, hij had op zijn akker gewerkt. Hij herkende Jesus niet: die man, beladen met het schandhout, bedekt met wonden, verguisd door het gepeupel, zou dat de heilige Profeet zijn, wiens woord Simon aanhoord, maar niet begrepen had? Het zaad, dien dag door den Goddelijken Zaaier uitgestrooid in zijn hart, was onder de doornen gevallen, maar nog kunnen ze uitgeroeid worden en het zaad zal ontkiemen en honderdvoudige vruchten voortbrengen. Maar wie zal ze uittrekken, die verstikkende doornen van menschelijk opzicht, kommer en zorgen des levens, onverschilligheid voor God?
Daar bemerken de beulen hem en houden hem aan; hij moet helpen, hij moet het kruis met Jesus dragen en onwillig zwicht hij voor de overmacht. Jesus ziet hem aan met de oogen vol tranen en bloed; die blik van den Goddelijken Lijder dringt plotseling in zijn hart en nauw heeft hij het kruis op zijn schouders geladen, of reeds treft hem de genade: de doornen verdwijnen uit zijn hart, hij gelooft en zie: het zaad, het goede zaad van Gods Woord ontkiemt in zijn gemoed, het bloeit, het rijpt en honderdvoudige vruchten brengt het voort, want niet alleen hij, maar zijn geheele gezin gelooft met hem en de kleine vraagt schuchter: ‘Vader, was het niet onze akker, die door engelen werd verzorgd en is de tarwe niet het Brood geworden, het Brood der engelen, dat het voedsel der menschen werd? Was het niet onze wijngaard, die den wijn voortbracht, den Wijn, Die maagden kweekt?’