en eene andere voor het aanplanten van tabak.
Wij maakten ook eenige plannen voor de volgende dagen en besloten morgen reeds zeer vroeg een rit in en om de stad te maken. Ik zou dus gelegenheid hebben mijn kennis in het edele paardrijden ten toon te spreiden. Bij die gedachte kreeg ik meer dan eens een angstig gevoel, ik had nog weinig ervaring van het edele paardenras opgedaan en de individuen van dat ras hadden meer dan eens de neiging getoond mij zonder plichtplegingen over den kop te doen duikelen.
Onder het gesprek beschouwde ik oplettend de kampong tegenover mij. Zij bestond uit huisjes op palen, welke aan de Lampongers, en huisjes laag bij den grond, welke aan de Javanen of Bantammers behoorden. Zij waren beschaduwd door de onafscheidelijke klapperboomen, die iedere kampong er uit de verte als een boschje doen uitzien. Voor de deuren zaten een aantal mannen, die den ganschen dag niets deden dan gapen en strootjes rooken. Het land is rijk, de lui behoeven dus niet veel te werken. Zij kijken af en toe lusteloos naar de kinderen, die in Adams-kostuum of alleen gekleed met een halskettinkje stoeien en dartelen. De jongens hebben het hoofd kaalgeschoren en alleen op het voorhoofd bevindt zich een lok haar; men begrijpt, dat deze bruine, dikbuikige vleeschklompjes een koddig gezicht opleveren. De meisjes dragen een kleine sarong en een soort borstlapje, dat rug en armen blootlaat en om den hals met een bandje wordt vastgehouden. De vrouwen werken, wasschen, koken of stampen aan het rijstblok. Dit is een ruwe, vierkante balk, waarin eenige ronde gaten zijn uitgehold. In deze gaten werpen zij de rijst en nu nemen twee vrouwen elk een stok en stampen daarmede regelmatig, onder vroolijk gebabbel, in het gat. De rijst, die over den rand springt, schuiven zij behendig onder het stampen, met een snelle beweging van den voet weer in het gat. Met dezelfde vlugge beweging krijgt ook de kip een schop, die zich roekeloos te dicht bij waagt, om de rijstkorrels op te pikken.
Na nog eenige oogenblikken gezellig gekeuveld te hebben, gingen wij aan tafel en deden ons te goed aan een rijsttafel, waaraan wel vele dingen ontbraken, die in Batavia wèl, doch in Telok niet te krijgen waren, maar die ons niettemin heerlijk smaakten.
Den volgenden morgen omstreeks halfzes, na een frisch bad en stevig ontbijt, bestegen wij onze paarden, twee flinke sandelwoods, die door den jongen werden voorgebracht, en weldra ging het in flinken draf den weg op, die, evenwijdig aan de zee en daarvan gescheiden door een smalle strook bosch, naar Kalianda leidt. Voor het eerst ondervond ik het genot van een rit in het vroege morgenuur door een tropisch landschap, de frissche zeewind woei ons in het aangezicht, schitterende dauwdroppels blonken op de bladeren der boomen en op de bloemen langs den weg; voorbij een groot grasveld, dat eindigt aan den voet van een driehonderd meter hoog bergje en waarachter zich de blauwe zee uitstrekt, bereikten wij een gedeelte van den weg, waar het uitzicht zich verruimde tot een met laag struikgewas begroeide vlakte, begrensd op den achtergrond door heuvelrijen, tegen wier hellingen witte nevelwolkjes, gekleurd door de stralen der opkomende zon, langzaam opstegen; rechts in de takken der boomen mengt zich weldra het geschreeuw en gefluit der talrijke vogels dooreen met het nu eens gillend, dan weder kort afgebroken knorrend geluid der talrijke grijze apen, die ons in de takken vergezellen, zich in onze nabijheid vanuit de hoogste takken nederlaten, ons met een vreesdijken grijns aanstarende, om zich plotseling met kolossale sprongen te verwijderen in het ondoordringbare groen, waar alleen het geritsel der bladeren en het gekraak der takken den weg aanwijzen, dien zij volgen. Weldra komen wij aan een brug, welke ons over een snelstroomend riviertje voert, welks wateren kronkelend, tusschen hooge dichtbegroeide oevers bedwongen, te voorschijn treden om zich vervolgens te verbreeden en in de zee uit te stroomen, die tusschen twee muren van groen zichtbaar is. Voor die brug ondervond ik voor het eerst de koppigheid der Indische paarden; mijn rijdier zette zich schrap en weigerde een stap te verzetten. Tevergeefs reed Hendriks vooruit de brug over, opdat het dier zoude zien, dat
er geen gevaar dreigde. Ten laatste greep ik van woede de rijzweep en bracht het onwillige paard een flinken slag toe, het begon te loopen, doch..... in averechtsche richting, zoodat het weldra met de achterpooten langs den slootkant afgleed en hierdoor verschrikt weder opkrabbelend, steigerde en het paard van mijn vriend Hendriks een paar gevoelige trappen toediende. Dit liet zich deze beleediging niet welgevallen en nu volgde een kort gevecht met de achterpooten, waarbij wij moeite hadden in den zadel te blijven en ons voor trappen te vrijwaren, tot wij er eindelijk in slaagden met behulp van rijzweep en rukken aan de teugels onze twistzieke kleppers tot rede te brengen. Een flinke afstraffing volgde, waardoor wij weldra in galop de brug overvlogen, waarna een zijpad ons door het bosch naar het strand voerde.
Hier stegen wij af en namen een oogenblik rust aan den rand van het bosch in de schaduw van een reusachtigen boom. In de verte voor ons is de pier van Telok zichtbaar, waar het strand in een groote bocht heenleidt, in de nabijheid liggen eenige prauwtjes omgekeerd op het strand en verrichten een aantal visschers hun overvloedig beloonden arbeid. Eenigen gaan een eind zijwaarts bij groepen zoover mogelijk de zee in, ontplooien zich en stappen op gelijke afstanden van elkaar, trappend en plassend, naar het land terug, de visschen voor zich uitdrijvend, die dicht bij de kust door de overige mannen in behendig geworpen netten worden gevangen.
Het strand werd bezaaid met stukken puimsteen, nog afkomstig van de Krakatauuitbarsting, en koraal, het laatste in de grilligste vormen, nu eens getakt dan weder bloksgewijze, doch een bewonderenswaardige, altijd regelmatige structuur vertoonende. Talrijke krabben van dezelfde kleur als het zand schoven met verwonderlijke snelheid daarover voort en vergeefs trachtte ik er een machtig te worden. Heerlijk gekleurde schelpen met zonderlinge vormen lagen overal verspreid; sommige van die schelpen werden door kleine zeediertjes, van scharen voorzien, bewoond en kropen langzaam over den bodem, hetgeen een vreemd schouwspel opleverde. Dikwijls ziet men daardoor op geheimzinnige wijze die schelpen uit de zakken van den verzamelaar te voorschijn treden en onder steenen en rotsblokken verdwijnen.
(Wordt vervolgd.)