Thorismund en Clovis.
De twee historische voorstellingen in dit nummer kunnen eenigermate als pendanten beschouwd worden. Beide zijn ze een afbeelding van stoere Germaansche kracht: Thorismund, na de overwinning op de Hunnen in de Catalaunische velden door de West-Gothen tot koning uitgeroepen, zoowel als Clovis, de eerste Christen koning der Franken, verpersoonlijken het begrip kracht, - Thorismund een heldenfiguur uit het wegstervende tijdvak der oude geschiedenis; Clovis een der krachtigste figuren uit den aanvang der middeleeuwen.
Over beide voorstellingen, aan de vaardige stift van den teekenaar Zick te danken, en het tijdperk, waarin zij ons verplaatsen, enkele regelen tot toelichting.
Omstreeks het jaar 375 der christelijke tijdrekening drong uit het hart van Azië een zwerm wilde volken van den stam der Mongolen, onder den algemeenen naam van Hunnen bekend, in Europa door. De Germaansche stammen, Alanen, Gepiden, Oosten West-Gothen, die aan de oevers van Kaspische en Zwarte Zee, van Wolga, Dnjiepr en Donau, hun woonplaatsen hadden, sloten zich bij de Hunnen als bondgenooten aan of moesten de wijk nemen naar het Westen.
Meer dan een halve eeuw bleven de Hunnen in de landen aan de Zwarte Zee gevestigd, nu en dan strooptochten ondernemend in het Oost-Romeinsche rijk, dat aan deze gevaarlijke naburen een jaarlijksche schatting moest betalen.
Eerst bij den geduchten Attila, den Etzel der Duitsche volkssage, rijpte het plan, met zijn horden West-Europa te overstroomen, het waggelende West-Romeinsche rijk te doen ineenstorten en ook de Germaansche volken aan Rijn, Rhône en Garonne aan zich te onderwerpen.
De geesel Gods werd Attila door zijn tijdgenooten genoemd, en terecht. Zijn forsche, breede schouders en zijn kort, ineengedrongen lichaam getuigden van zijn geduchte kracht, en in dat lichaam huisde een ondernemende, machtige geest, die het plan had opgevat een rijk te scheppen, dat zich van Midden-Azië tot den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche Zee zou uitstrekken.
In Januari 451 trok de Hunnen-koning op met een leger van meer dan een half millioen strijders, Hunnen, Slaven, Sarmaten, Gepiden en Oost-Gothen. In Maart trok Attila den Rijn over en viel Gallië binnen. Het noordelijk gedeelte van dit land tot aan de kust van den Atlantischen Oceaan werd door de Hunnen vreeselijk geteisterd. Eerst voor Orleans, dat zich dapper verdedigde, stieten zij het hoofd. Bij herhaling werd een bestorming afgeslagen, en een groot aantal Hunnen vulden met hun lijken de grachten. Maar wat de dapperheid der Hunnen niet vermocht, scheen de honger te zullen uitwerken. Met bleek en hol gelaat waarden de bewoners, wien alle toevoer van levensmiddelen was afgesneden, over de muren rond, en de ontmoedigde strijders begonnen reeds van overgaaf te spreken, toen de bisschop allen rondom zich verzamelde, zich met hen op de knieën wierp en God om uitkomst en verlossing smeekte. Het gebed zou verhoord worden, want juichend boodschapten de wachters van den toren, dat zij in de verte stofwolken zagen oprijzen, de voorboden van het ontzettingsleger.
En zoo was het.
Het West-Romeinsche rijk, welks laatste keizers geen mannen, maar kinderen waren, had het geluk een krachtig bewindvoerder te bezitten in den veldheer Aëtius, die op de nadering der Hunnen naar bondgenooten had uitgezien, ten einde met vereende macht den stortvloed der Hunnen te keeren. De Franken, Saksers, Allemannen en andere Germaansche volksstammen sloten zich bij hem aan, maar den krachtigsten steun boden hem de West-Gothen onder hun grooten koning Theodorik en diens dapperen zoon Thorismund.
Bij de nadering van het leger der Romeinen en Germanen trok Attila terug, want hij achtte het niet geraden, voor Orleans een slag te wagen, waar het terrein hem niet gunstig scheen. Alleen in een uitgestrekte vlakte kon hij zijn geduchte strijdmacht ten volle ontplooien en al het mogelijke voordeel trekken van zijn talrijke benden lichte ruiterij. De Catalaunische velden (Campi Catalaunici) zoo genoemd naar Catalaunum (Châlons) aan de Marne, boden hem zulk een slagveld aan. Hier nam Attila een gunstige stelling in, hier zou de kamp om de wereldheerschappij worden gestreden.
De beide ontzaglijke legers stonden in slagorde op de uitgestrekte vlakte tegenover elkaar, slechts door een kleine heuvelrij gescheiden. Aëtius had de West-Gothen, onder hun dapperen koning Theodorik, op den rechtervleugel geplaatst; den linkervleugel voerde hij zelf aan, terwijl in het centrum de Allemannen en andere Germaansche bondgenooten stonden.
Attila had zijn leger zoo opgesteld, dat de Oost-Gothen den linker-, de Gepiden den rechtervleugel bezetten; hij zelf nam met zijn Hunnen het midden in. Met fijne berekening had Attila de Gothen tegenover elkaar geplaatst, want hij wist, dat een gevecht tusschen stamverwante volken altijd het hevigst is.
De strijd begon. De West-Gothen rukten voorwaarts en maakten zich meester van de heuvelketen. Tevergeefs snelde Attila de Oost-Gothen te hulp; met onwrikbaren heldenmoed hield Theodorik den strijd aan het hoofd zijner manschappen vol Reeds begonnen de Hunnen den moed te verliezen, toen Attila pijlsnel langs de gelederen zijner krijgers rende en door zijn gloeiende taal den moed der zijnen opnieuw te ontvonken wist. Alom tegenwoordig, snelde hij naar elk punt, waar het gevaar het dreigendst was, en streed in het heetst van het slaggewoel in de voorste gelederen.
Ontzettend was het bloedbad, dat werd aangericht. Volgens sommigen zijn 160.000, volgens anderen 300.000 man in de slachting gevallen. Onder de gesneuvelden was ook Theodorik, de dappere koning der West-Gothen. Zijn zoon Thorismund nam het opperbevel over; zijn diepe smart over den dood zijns vaders vuurde hem tot zulk een schitterende dapperheid aan, en hij werd door de Gothen, hevig verbitterd over den dood huns geliefden konings, zoo goed ondersteund, dat niets tegen hun onstuimigen moed bestand was.
De slag was voor de Hunnen verloren, en Attila, voor den geheelen ondergang zijns legers beducht, trok zich in zijn sterken wagenburcht terug en aanvaardde weldra den terugtocht over den Rijn.
De West-Gothen hieven nu op het met dooden en stervenden bezaaide slagveld den dapperen Thorismund op hun bebloede schilden en riepen hem tot koning uit. Dit oogenblik geeft onze gravure met pakkende realiteit weer. Fier als een oorlogsgod beheerscht de jeugdige Thorismund het slagveld, met al die geduchte krijgers, de flitsende lansen, de getrokken zwaarden op den voorgrond, de brandende puinhoopen op den achtergrond. Het is een grootsch schouwspel, machtig-aangrijpend, dat voor de verbeelding den worstelstrijd der honderdduizenden doet herrijzen.
Reeds in het begin der vijfde eeuw waren de Franken, in het noorden van Gallië, tusschen Maas en Schelde gevestigd, onafhankelijk van de Romeinen en werden door hun langharige koningen, uit het geslacht der Merovingers, geregeerd.
De eigenlijke grondlegger van het later zoo machtige Frankische rijk was Chlodwig of Clovis, die in 481 op nauwelijks zestienjarigen leeftijd zijn vader Chilperik in de regeering over de Salische Franken opvolgde. Strekte hun gebied zich ten noorden der Seine uit, de Ripuarische Franken waren aan den Beneden-Rijn gevestigd, terwijl het zuidwestelijk deel van Gallië aan de West-Gothen, het zuidoostelijk aan de Bourgondiërs behoorde. Te midden van al deze Germaansche volken lag, met Soissons als hoofdstad, het overblijfsel van het Romeinsche wereldrijk, dat de veldheer Aegidius na den val van het West-Romeinsche rijk als onafhankelijk gebied bestuurde.
Dit koninkrijk werd het eerst door Clovis bij zijn gebied ingelijfd. In het jaar 486 overwon hij Syagrius, den zoon van Aegidius, die zijn vader was opgevolgd, en kwam het laatste grondgebied der Romeinen in Gallië met de aanzienlijke plaatsen Soissons, Parijs en Orleans in het bezit der Franken.
Deze eerste machtsuitbreiding prikkelde den jongen, eerzuchtigen vorst tot nieuwe veroveringen, want zijn droombeeld was, geheel Gallië aan zijn wapens te onderwerpen.
Koning Siegbert, Clovis' bloedverwant en vorst der Ripuarische Franken, had een ongelukkigen oorlog gevoerd tegen de Allemannen, een Germaanschen volksstam, wier grondgebied aan den Rijn zich van de Lahn tot aan de Vogezen en het Zwarte Woud uitstrekte. Clovis besloot zijn stamgenooten te hulp te komen, en niet ver van den Rijn, bij Tolbiac of Zülpich, kwam het in 496 tot een veldslag tusschen de Allemannen en de verbonden Franken.
Het was een bloedige slag en Clovis was op het punt geheel verslagen te worden. Toen herinnerde hij zich den God der Christenen, dien zijn gemalin Clotilde beleed, en, naar Gregorius van Tours verhaalt, riep de koning der Franken, de oogen ten hemel geheven, uit: ‘Jesus Christus, Clotilde zegt, dat Gij de Zoon van den levenden God zijt,