niet met zekerheid te zeggen; wel, dat dit een der beste, karakteristiekste stukken is van de vele, waarmêe Apol onze verzamelingen verrijkt heeft.
Zeer veel heeft Apol geschilderd, meest wintergezichten. Toch was het eerste werk, dat van hem werd tentoongesteld, een zomerlandschap; maar in later tijd heeft hij er het zomermooi voorgoed aan gegeven en is hij zich uitsluitend gaan verdiepen in de statige schoonheid van besneeuwde beukenlanen en dennenbosschen.
Of 't altoos was een ernstig zich verdiepen in de af te beelden natuur, zooals bij schilders als Jaap Maris b.v.? We gelooven het niet; al werkend kreeg Apol meer en meer de handigheid van het ‘wintertjes’ maken; daarbij kwam: de menschen vonden ze zóó mooi, ze gingen zóó grif van de hand, en het eeremetaal in den vorm van medailles op binnen- en buitenlandsche tentoonstellingen viel den schilder zóó ruimschoots ten deel, dat hij er wel eens op los fantaseerde, zoodat zijn doeken - niet alle, gelukkig, maar toch meer dan voor zijn naam van ernstig kunstenaar nuttig was, - een beetje begonnen te lijken op de héél lieve, zacht-gekleurde landschapjes, waarmêe de fabrikanten hun doosjes fijne chocolaad te versieren plegen. Nu is zoo'n prentje in zijn soort wel aardig, maar een schilderij, dat van de echte, levende werkelijkheid een beeld geven wil, moet er toch anders uitzien. Dat moeten we niet glimlachend een poosje bekijken en er niet meer naar omzien, als de chocolaadjes op zijn, gelijk het met zoo'n opgeplakt plaatje gaat, maar dat moet ons telkens als we er weer nieuw vóórkomen een gevoel geven, alsof we werkelijk stònden in het landschap, dat de schilder heeft weergegeven. Voor zoo'n kunstwerk moeten we plotseling onze omgeving - de kamer of tentoonstellingszaal, waarin het is opgehangen - vergeten, en de frissche, pittige winterlucht waaien voelen om ons hoofd en stil worden, dat is los van de gedachten, waarmeê we ons tevoren bezighielden, in de wijde, strakke stilheid van zoo'n winterwoud.
Het hier gereproduceerde werk geeft wezenlijk dezen indruk, en daarom noemden we het een van Apol's beste.
Onze lezers moeten de plaat eens op kleinen afstand houden, dan zullen zij bemerken, hoe het woud zich verwijdt, hoe de fijne sneeuwdeeltjes opstuiven tegen de stammen en de witte weg zich al verder naar het verschiet schijnt uit te strekken, waar het takkengewarrel in wazige nevelen zich verliest.
De donkere kleurpartijen op den voorgrond - het kleine brugje, het ijs en de dikke stammen - doen het wit rondom des te beter uitkomen en geven wijking aan de schemerige verte. Geen menschelijk wezen is er op het boschpad te zien, alleen een paar kraaien fladderen boven het brugje, wat aan het geheel een stemming van eenzaamheid verleent, die den indruk van het werk ten goede komt.