Een jachttafereel uit den tijd van Lodewijk XIII. -
Al is een valkenjacht in de twintigste eeuw nog geen anachronisme, toch denken we, wanneer we van valkenjachten hooren gewagen, allereerst aan de middeleeuwen, aan den bloeitijd van het ridderwezen, toen statige ridders en bevallige jonkvrouwen, met den valk op de hand, ter jacht uittogen.
Gezicht op het kanaal en de schuiten.
Naar een teekening van C. Potten.
Doch ook in later eeuwen was de valkenjacht nog vaak een geliefkoosde uitspanning voor vorsten en grooten. Indien men dit niet wist, bewijst dit een blik op onze tweede gravure, die, naar de kleeding der voorname personages te oordeelen, ons in de tweede helft der zestiende of de eerste helft der zeventiende eeuw verplaatst.
En inderdaad is het een vorstelijk jachtgezelschap uit dien tijd. De edelman, die omgeven door zijn jachthonden, nederzit, terwijl de overigen, meest met ongedekten hoofde, hem staande omringen, is niemand minder dan koning Lodewijk XIII van Frankrijk. Een veel kraniger figuur dan de jeugdige, zwakke vorst is de edelman, die, den valk op de eene, den breedgeranden hoed met hoofschen zwier in de andere hand, op den koning toetreedt. Deze edelman met knevel en puntbaard naar de toenmalige Spaansche zede, wien het fluweelen wambuis goed kleedt, is 's konings gunsteling Albert de Luynes. Reeds op jeugdigen leeftijd kwam hij als page aan het hof van Hendrik IV, waar hij opzien baarde door zijn bevallig voorkomen en als speelnoot van den dauphijn, den lateren Lodewijk XIII, diens gunst wist te winnen door valken en kraaien voor hem af te richten. Later werd hij door den koning tot hertog en pair van Frankrijk benoemd en kort voor zijn dood zelfs tot connétable en kanselier des rijks verheven. Thans nog leven er in Frankrijk afstammelingen van dezen Albert de Luynes, en ondanks alle wisselingen en stormen des tijds zijn de Luynes' steeds trouwe en verknochte aanhangers van de dynastie der Bourbons gebleven.
Onze fraaie gravure voert ons drie eeuwen terug, in den tijd toen de Bourbons nog omgeven waren door den vollen luister van hun toenemende macht, toen het poëtische der middeleeuwen nog niet geheel gevloden was voor de nuchtere en prozaïsche realiteit van lateren tijd.