Vondeling en dievegge,
door
Christine.
(Vervolg.)
Nooit was zij teruggekomen, nooit had hij weer iets van haar gehoord. Haar ouders waren spoedig na elkander gestorven, en zelfs bij hun dood was de dochter niet tegenwoordig. Alles wat hun toebehoorde was verkocht, en de notaris, die daarmee belast was, zond de geheele opbrengst aan Signor Caroli te Florence. Hoe zou dus Anna, de vondeling, in betrekking kunnen staan tot de rijke bankiersdochter daarginds in Italië? Neen, hij was er van overtuigd, het was slechts een speling der natuur, het kon niet anders zijn; maar hoe dan ook, de arme wees had zijn belangstelling gewekt en hij was besloten alles te doen wat in zijn vermogen was om aan den dood zijn prooi te betwisten. Hij was dan ook bereid den geheelen nacht op de hoeve te blijven om hulp te kunnen bieden voor het geval die noodig zou zijn.
Nu evenwel was er een andere taak te verrichten, en na de zieke aan de hoede van een der melkmeisjes te hebben toevertrouvvd, ging de dokter met vrouw De Vries naar de keuken, waar op dit oogenblik het geheele personeel, met Dirk aan het hoofd, aan tafel zat. Allen schenen er een voorgevoel van te hebben, dat er iets ernstigs ging gebeuren, en lieten mes en vork rusten, om met nieuwsgierige blikken de binnenkomenden aan te zien. De dokter ging naar den haard als wilde hij zich warmen, daar de avonden reeds tamelijk koel waren, maar vrouw De Vries bleef midden in het vertrek staan. Allen zwegen, toen zij met van aandoening bevende stem begon te spreken:
‘Gisteren,’ zei zij, ‘waart ge allen tegenwoordig, toen een bankbiljet van veertig gulden vermist werd. Met woorden heb ik niemand beschuldigd, maar door mijn handelwijze heb ik zeker u tot de overtuiging gebracht, dat ik Anna voor de schuldige hield. Ik ben nu hier gekomen om u allen te zeggen dat deze verdenking ongegrond was, daar ik zoo gelukkig ben geweest het bankbiljet terug te vinden.’
Zij wilde er nog iets bij voegen, maar de stem begaf haar en zij barstte in tranen en snikken uit. Dirk, die zich gedurende de toespraak zijner moeder beurtelings had voelen bleek en rood worden, daar hij de oogen van den dokter onafgewend op zich gevestigd zag, als wilde deze zijn geheimste gedachten lezen, sprong nu op en naar zijn moeder gaande, omhelsde hij haar met een vertoon van teederheid, die bij hem ongewoon was. Hij deed haar nederzitten en troostend zei hij: ‘Moeder, wij allen zijn overtuigd, dat Anna onschuldig is en dat alleen door een toeval het bankbiljet vermist werd. Als zij nu maar spoedig weer beter wordt, is alles weer goed.’ Dit laatste sprak hij tot den dokter, die inmiddels naderbij was gekomen.
‘Neen, Dirk,’ antwoordde de geneesheer ernstig, ‘Anna zal wel niet meer genezen, haar leven is in groot gevaar. Zij was zoo bevreesd, dat zij van den diefstal zou beticht worden, dat deze angst een stoornis heeft teweeggebracht in haar geheele gestel en dien schok zal zij wel niet te boven komen.’
Alle aanwezigen zwegen vol ontzetting op dit bericht, eenige meisjes begonnen te schreien en iedereen was te zeer vervuld met de sombere gedachten, die de dood zelfs in de onverschilligste gemoederen opwekt, om te letten op Dirk, wiens gelaat aschgrauw was geworden. Met angstig starende oogen keek hij den dokter aan: ‘Is er geen hoop meer?’ stotterde hij.
‘Neen, Dirk, een wonder alleen kan haar redden,’ was het antwoord. Toen wankelde de stoere boerenknaap en viel als vernietigd op de keukenbank neer. 't Was nu de beurt der moeder om haar zoon te troosten en te bemoedigen en terwijl zij daarmee bezig was, ging de dokter ongemerkt de kamer uit; hij wist nu genoeg en keerde terug naar het ziekbed van de vondeling.
De ziekte van Anna was langdurig; de dokter had het wel gezegd: slechts een wonder kan haar genezen, en 't scheen, dat de Hemel voor haar dat wonder wilde verrichten. Juist toen men haar dood ieder oogenblik kon verwachten, trad plotseling beterschap in. Na een gerusten slaap van verscheiden uren ontwaakte Anna bij volle bewustzijn en herkende eindelijk vrouw De Vries, die voortdurend bij het ziekbed was gebleven. Eerst langzamerhand herinnerde zich de zieke wat er was voorgevallen vóór zij het bewustzijn had verloren, en nu zag zij haar trouwe verpleegster met angstige blikken aan. Vrouw De Vries bemerkte het, en haar geruststellend omhelsde zij haar en zei zachtjes: ‘Zoo, Anna, ben je eindelijk weer wakker geworden? Ja, kind, je bent ziek geweest en je hebt maar gedroomd; maar droomen zijn bedrog, niet waar?’
Dankbaar drukte het meisje de handen van haar pleegmoeder en met een zucht van verlichting zonk zij weer in haar kussens. Nu de crisis gelukkig voorbij was, kwam het herstel te langzaam voor Anna, die wenschte weer te kunnen meehelpen en meewerken zooals vroeger, maar zij was nog zoo zwak.