Zingende en spelende engelen.
Als het niet de lieve Patronesse der Godgewijde muziek zelve is, die hier op het orgel haar spelende gezellen begeleidt, dan zal het toch zeker een der vele hemelsche geesten zijn, die, onder aanvoering der muzikale maagd ‘met snaren- en orgelspel den Heer loven,’ naar luidt het inschrift dezer schildering. Liever dan een der meerendeels bekende beeltenissen der H. Caecilia - wier feest den 22sten dezer gevierd wordt - bieden we ditmaal den lezers der Illustratie een reproductie naar de oudste, maar heerlijkste tafreelen van zingende en spelende hemelingen die ooit op Nederlandschen bodem gepenseeld zijn.
Beide behooren ze tot het beroemde Genter altaarstuk, waarvan we in den loopenden jaargang reeds gewaagden en velen onzer lezers zullen zich herinneren dat de gebroeders Van Eyck - de beide grootmeesters onzer oudste schilderschool - de makers zijn van dit majestueuze werk, hun opgedragen door het vermogend echtpaar, Jodocus Vydt en Isabella Burluut geheeten. Het was in die dagen geen zeldzaamheid dat aanzienlijke burgers dergelijke kunstschatten schonken aan de kerk van hun vaderstad; in onzen tijd - nu het minder aan milde gevers dan wel aan dezulken ontbreekt, wier wèl onderscheidende liefde voor den luister van Gods huis alleen wezenlijk kunstschoon het heiligdom waardig acht - zou men daar eenigszins verwonderd van opzien. Maar in de middeleeuwen - het werd hier reeds meermalen vermeld - was zoowel bij kunstenaars als leeken het streven der zielen zóó feilloos zuiver gericht op het bovenzinlijke, dat van der kerk onwaardig werk geen sprake kon zijn. Het heerlijkst blonken uit de meesters Hubert en Jan; naar den laatste zijn in den loopenden jaargang meermalen reproducties opgenomen; de beide in déze aflevering leeren ons het talent van Jan's ouderen broeder Hubert kennen.
Ik zeide reeds, dat geen Nederlandsch meester na hen erin geslaagd is zóó heerlijk zingende en spelende Engelen te schilderen en als we dan ook onze kleurlooze platen - die natuurlijk van de pracht der schilderingen slechts een pooveren indruk vermogen te geven - met vromen eerbied beschouwen, verstilt weemoed om zóóveel verdwenen heerlijkheid de opgetogenheid onzer bewondering. Want slaat het niet met een vernietigend besef van eigener tijden kleinheid en kunstonmacht: het hoogst en heiligst bereikbare zóó volkomen, met niet verder te verdiepen innigheid, met niet hemelscher te vervoeren liefde, met niet vromer te betrachten godsvrucht, met niet te evenaren kunstkracht te zien verzinnelijkt door die wijze en deemoedige meesters, van wier levensdaden we weinig meer weten, maar wier wonder-harmonieuze zielebloei nog licht als een blanke vlam uit het duister van lang verleden eeuwen.
Sla een blik op deze platen; verdiep u nog niet in vermoedens omtrent de kleurenweelde van het brokaat der statiegewaden, de straling der edelsteenen aan borstsieraad en diadeem; let niet op den rijkdom van eiken houtsneewerk, zoo uitvoerig en liefdevol afgebeeld, op de glinstering der orgelpijpen en de zuivere teekening der mozaïekfiguren, waarmeê de vloeren zijn ingelegd - maar waardeer hoe hier op de heerlijkste en meest volkomen wijze is waar gemaakt de levens- en kunstleuze dezer echt-kerkelijke meesters: ‘Heer, ik heb lief den luister van Uw huis en de plaats waar de woontente is Uwer heerlijkheid.’
En zie dan nog even naar de zingende Engelen, hoe de beweging der gelaatstrekken, naarmate zij hooger of lager toon hebben voort te brengen, is weêrgegeven; zie die orgelspeelster, verslonden in harmonieën zóó heilig-rein, dat haar gezellen hun snarenspel staakten om te luisteren met heel het hemelsch hof naar de klank-geworden weelden dezer gezaligde.
Zij hoort het niet, dat ze alle zwijgen: violen en harpen en hemelsche luiten; ze merkt het niet, dat rondom de zwijgende rijen staan met roerlooze vleugelen: haar oogen zien slechts de blanke toetsen van het klavier, heur lippen zijn even open in zalige extase - zóó zit ze vóór het orgel en vult met levend geluidengoud de hemelsche luchten.
Komt niet bij het aanschouwen dezer hemelsche en toch zoo prachtig-reëele maagdefiguur u Vondels verbeelding van heiligenluister voor den geest, waar hij spreekt van een verheerlijkte maagd: ‘gekroond met diamant en met robijne rozen?’
M.V.