De kwakzalver,
Naar Gerard Dou.
Er zal wel geen vriend der Illustratie gevonden worden die niet in ons tijdschrift - en wellicht ook elders - iets gelezen heeft van de groote meesters der zeventiende eeuw, en dientengevolge in zijn geheugen heeft hangen een aantal namen, van welke zeker die van Rembrandt, Jan Steen en Gerard Dou de meest bekende zijn. Wellicht weet hij er nòg eenige, als: Ruysdaal, Hobbema, Van der Helst, Frans Hals, Ostade; maar de drie eerstgenoemde zijn de populaire bij uitnemendheid. Wie nu meent, dat de oorzaak dezer meerdere bekendheid gelegen is in de gelijkwaardigheid hunner werken heeft het heelemaal mis: als men u de namen van grootmeesters vraagt, noem dan gerust Rembrandt allereerst; houd dien naam apart, hoog, héél hoog - en praat dan eens over Ruysdaal, Frans Hals, Jan Steen, om nu maar bij erg bekende namen te blijven en wacht u wel b.v. Rembrandt, Dou en Jan Steen in één adem te noemen op anderen grond dan den gemeen-zamen klank hunner namen: want Rembrandt was een genie, wonderbaar en niet te vergelijken, Steen een bloeiend talent, prachtig en fijn, Dou een geduldig werker, kalm en knap, met veel talent wel, maar lang niet van Rembrandt's beste leerlingen - wèl zijn vermaardste misschien.
Gij moet u dan ook vooral niet van kunstgevoel misdeeld achten, wanneer ge, het Rijksmuseum bezoekend, en de meest beroemde schilderstukken willende zien, voor Dou's veelgeprezen Avondschool een beetje beteuterd blijft staan kijken, niets bij uzelf bemerkend van de eerbiedige bewondering, waarmee ge voor Rembrandt's Staalmeesters langen tijd hebt stilgestaan of van den machtigen licht-, lucht- en ruimte-indruk, dien ge van Ruysdaal's Hollandsche landschappen ontvangen hebt; en als dan wellicht de deftig uitgedoste bewaker u wijst op het vierderlei licht, dat daar met weergalooze knapheid is weergegeven, dan knikt ge misschien even en zegt bij uzelf: ja, knap is 't wel, en fijn afgewerkt, en aardig om te zien, zoo'n miniatuurachtig stukje zeventiend' eeuwsch burgerleven - maar overweldigend groot of diep doordringend van werking is het niet.
Nu ligt er natuurlijk tusschen de bewondering voor Rembrandt's kunst en de waardeering voor Dou's werken een heele reeks van waardeeringen, welke wij anderen meesters wijden - maar dit is zeker, dat op titel van Dou's tot zielloosheid leidende uitvoerigheid en koele knapheid menigmaal tè hoog gestemde lofzangen gezongen zijn.
Het is toch verkeerd te meenen, dat de schoonheid eener schilderij afhankelijk is van de mate van uitvoerigheid, welke de schilder heeft betracht, van de meerdere of mindere fijnheid, waarmee de kleinste onderdeelen zijn uitgewerkt; zeker, een heel fijn, glad uitgestreken, tot in de kleinste kleinigheden zorgvuldiglijk verzorgd werk kan wonderschoon zijn, denk maar eens aan de Heiligen en Engelen op de schilderingen der heel oude meesters, die allen behandeld zijn met een niet verder te bereiken uitvoerigheid, zóó glad en gaaf, dat de penseelstreken nauwelijks te bemerken zijn; dergelijke schilderijen zullen velen onzer lezers wel eens in Rijksmuseum of Mauritshuis gezien hebben. Jan van Eyck, b. v., van wiens werken we menigmaal reproducties gaven, schilderde op deze manier. Fijnheid en gladheid is dus geen beletsel voor schoonheid, evenmin als het tegenovergestelde noodzakelijk een bewijs van slordigheid of on afheid zou zijn; wie wel eens een schilderij van Rembrandt of Frans Hals van dichtbij bekeken heeft weet, dat de vette vegen en dikke moppen verf er dikwijls bovenop liggen; de zaak is maar dat de indruk, welken de kunstenaar bij den aanschouwer wekken wilde, ook wezenlijk gewekt wordt, en wel zoo sterk mogelijk; dat de schilder zijn ziel gelegd heeft in het kunstwerk. Dit nu deden èn Van Eyck, èn Rembrandt, ieder op hùn manier. Dou schilderde óók fijn en ongeloofelijk gaaf, maar zijn netheid en fijnheid kwamen voort uit een min of meer kleinzielige zucht toch àlles te verantwoorden, niets, geen rimpeltje op 't gezicht, geen vouwtje in de kleeding zijner modellen, te vergeten; om vooral keurig en precies te zijn, om iets héél moeilijks en ingewikkelds eens héél nauwkeurig tot oplossing te brengen, zonder zich genoegzaam rekenschap te geven of de indruk zijner kunst er grooter, dieper door worden zou. Zoo deed hij bij zijn nachtstukken, zóó
zagen zijn daglicht schilderingen er uit, dáárop staat alles in 't helle licht duidelijk zichtbaar, als op onze plaat.
De hoofdfiguur is een zoogenaamde kwakzalver, die met een knecht, een aap, een koffer vol zonderlinge zaken en een gemakkelijk opzetbare stellage de jaarmarkten afreist en ‘boeren, burgers en buitenlui’ door zijn onnavolgbare radheid van tong rond zijn ver-