Een uitstapje naar de Italiaansche meren,
door
H.J.M. van den Heuvel.
Wie ooit de reis naar het heerlijke wonder land van het Zuiden gemaakt heeft, behoudt een onvergetelijken indruk van de Italiaansche meren, ook al is hij er maar vluchtig langs gestoomd, zooals de meeste toeristen doen, voortgezweept door het ongeduldig verlangen naar de kunstschatten van Rome en Florence, naar de natuurwonderen van Napels of Sorrento.
Toch kan de weelderige natuur hun maar weinig schooners opleveren dan bij voorbeeld de omgeving van het meer van Lugano aanbiedt. Dat is waarlijk het paradijs van Italië. Te midden van het verrukkelijkste landschap aan het frissche meer gelegen, verheugt het stadje zich in een zoo zacht klimaat, dat de aloë er in den vollen grond bloeit, en de toeristen, welke eenigen tijd onder den Italiaanschen hemel wenschen door te brengen, maar tegen de verstikkende hitte der steden opzien, hier bij voorkeur vertoeven.
Wien, die op den tocht naar Italië den tooverachtigen spoorrit dwars door het meer gemaakt heeft, staat het verrukkelijk schouwspel nog niet levendig voor den geest! Die effen, blauwe, kristallijnen waterspiegel, gevat in een lijst van wijngaarden, olijven, vijge- en noteboomen, doorzaaid met villa's, landhuizen, kerken en kapellen, alle helder en vroolijk afstekend tegen den somberen achtergrond der dicht met hout bewassen bergen.
En dan verder het meer van Como, met de dorpen en kloosters, kerken en kapellen, villa's en tuinen in bonte afwisseling tusschen het groen van den oever gestrooid!
Wie dat eens, al is het maar vluchtig uit het coupé-raampje van den trein, gezien heeft, vergeet het nooit.
Maar men moet de Italiaansche meren niet vluchtig voorbijstoomen, zooals maar te vaak op onze hedendaagsche haastige toeristenreizen gebeurt; men moet voor eenige dagen minstens zijn intrek nemen in een der bekoorlijke plaatsjes aan haar oevers om van daar uit tochtjes, per boot of tram of liefst nog te voet, te maken in den omtrek en ongestoord rond te dwalen in deze paradijsachtige oorden, waar men alle beslommering en bekommering, al het gewoel van den strijd van de wereld vergeet in een zalig-zoete bedwelming.
Daar reizen naar Italië tegenwoordig niets zeldzaams meer zijn en deze of gene onder de lezers der Belgische Illustratie allicht zijn voordeel kan doen met mijn ervaringen, meen ik dat het zijn nut kan hebben, hier een getrouw relaas te geven van mijn bezoek aan deze heerlijke streek. Dit relaas is een copie van mijn reisjournaal; 't zijn losse aanteekeningen bij laten avond of vroegen morgen, meermalen na een vermoeienden dag of met den slaap nog in de oogen op het papier gekrabbeld. Zij munten niet uit door verheven of bloemrijken stijl; één verdienste durf ik hun echter toekennen, nl. dat zij oorspronkelijk en waar zijn.
Het plan om de Italiaansche meren en in 't bijzonder het meer van Como te bezoeken, kwam bij mij op, toen ik in de lente van het vorig jaar van Zwitserland naar Italië stoomde en met twee dames reisde, die eenigen tijd te Bellaggio aan het meer van Como hadden doorgebracht, waarover ze mij wonderen vertelden. Na het zien der beroemde kunstschatten in de museums van Rome, Napels, Florence enz. was 't voor mij een zeer aangename verpoozing wat te kunnen uitrusten te midden van Gods schoone natuur.
Ik maakte de reis op de volgende wijze:
Te Como, een oude stad met beroemde kathedraal, stapte ik op het stoombootje, dat mij naar Bellaggio zou brengen, waar ik een dag of acht wilde verblijven om van daar uitstapjes te maken naar de verschillende dorpjes, die aan den oever van het meer zijn gelegen. Bellaggio leent zich daartoe bijzonder goed èn om zijn ligging, ongeveer in 't midden van 't meer, zoodat men iederen dag een ander dorpje kan bezoeken en vóór den avond weer thuis kan zijn, èn om zijn gunstig klimaat, dat een langdurig verblijf zeer aangenaam maakt.
Het meer van Como, lago di Como of il Lario, het lacus Larius der Romeinen, is van Como tot zijn noordelijk uiteinde 48 kilometer lang en in het midden, tusschen Menaggio en